Hoe is het mogelijk dat we onbekeerd zijn normaal vinden?
Het stormt in de gereformeerde gezindte. De publicaties en lezingen van dr. G.A. van den Brink maken nogal wat los. Predikanten schrijven in kerkelijke bladen uitvoerige artikelen en in het RD verschijnt het ene na het andere opinieartikel. Citaten van godgeleerden moeten het eigen gelijk ten aanzien van het verstaan van de Dordtse Leerregels ondersteunen.
Met diep respect heb ik de publicaties van collega Van den Brink gelezen. Zijn kennis van de Acta van de Synode van Dordrecht en van de gereformeerde theologie als geheel is groot en ik besef terdege dat ik in dit opzicht zijn mindere ben. Hij kan het beste zichzelf verdedigen. Daar heeft hij mij niet bij nodig.
Compromisstuk
Toch meen ik er goed aan te doen een lans te breken voor zijn publicaties. Daarvoor heb ik twee redenen. Studie van de ontstaansgeschiedenis en inhoud van de Dordtse Leerregels laat zien dat dit belijdenisgeschrift een compromisstuk is. Tijdens de synode klonken er verschillende stemmen en werden er verschillende accenten gelegd. De uiteindelijke versie van de Leerregels stelt grenzen vast, maar biedt tegelijk ook ruimte voor accentverschillen. Wie de Acta bestudeerd heeft, kan om dit punt niet heen. Tegelijk laten de Acta heel scherp zien wat er wel en wat er niet bedoeld is met de woorden van de Dordtse Leerregels. Voor we ons oor bij andere stemmen uit de geschiedenis te luisteren leggen, moeten we eerst ons oor te luisteren leggen bij de Acta, zoals Van den Brink doet. De vraag is of we dat doen? Wie meent dat Van den Brink ongelijk heeft, doet er het beste aan om dat vanuit de Acta aan te tonen. En dat gebeurt mijns inziens niet. Wellicht omdat het onmogelijk is?
Eerlijk onbekeerd
De tweede reden waarom ik een lans breek voor de publicaties van Van den Brink is gelegen in de praktijk van het kerkelijk leven. Die praktijk geeft mij ernstige zorg. Hoe is het mogelijk dat kerkgangers een leven lang in de kerk zitten zonder iets van de preek te begrijpen en dat ze daarmee tevreden zijn vanuit de gedachte: als de Heilige Geest gaat werken, dan gaan we het verstaan. Hoe is het mogelijk dat de cultuur in de gereformeerde gezindte zo is dat we blij zijn als mensen een keurig leven leiden binnen de grenzen van de wet en de traditie, maar dat het vaste en zekere geloof in Christus Jezus met argwaan wordt bekeken? Hoe is het mogelijk dat we mensen die deelnemen aan het heilig avondmaal kritisch bejegenen, terwijl eerlijk onbekeerd zijn normaal gevonden wordt? Hoe is het mogelijk dat kerkgangers na jaren trouwe kerkgang niet weten hoe ze zalig moeten worden en leven met de gedachte dat het voor hen wel niet zal zijn? Dat jongeren en ouderen leven met het gevoel dat gered worden iets is als een lot uit de loterij? Dat je erop kunt hopen maar de kans klein is?
Apostolische prediking
Wie in de gereformeerde gezindte rondloopt, moet deze zorg toch herkennen? Dit grijpt me aan en stelt me voor de vraag: waar komt dit vandaan? Zou dit niet voortvloeien uit de prediking en het kerkelijk onderwijs? Preken we werkelijk het Evangelie in alle helderheid? Leven we werkelijk bij de woorden van 1 Johannes 3:23: „Dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon Jezus Christus”? Wie gelooft in de Zoon van God, die heeft het eeuwige leven. Dit is toch de kern van de apostolische prediking? En als dit de kern niet is, dan zijn we niet alleen ver bij de belijdenis maar ook ver bij de Schrift vandaan. Het is door deze prediking dat de Heilige Geest harten opent en tot geloof en bekering brengt.
De auteur is hersteld hervormd predikant in Kruiningen.