Koudwatervrees voor het ongrijpbare
Het water staat ons aan de lippen. Figuurlijk gesproken dan. Het water staat wel letterlijk tot aan de rand en het klotst er op veel plaatsen in ons kikkerlandje behoorlijk overheen. We moeten alle zeilen en zandzakken bijzetten om onze voeten droog te houden. Niet alleen de oude beproefde techniek van zandzakken maar zelfs ook een oud gemaal uit 1920, door stoomtechniek aangedreven, wordt hiervoor ingezet. Een imponerend stuk techniek dat als het moet 4 miljoen liter water per minuut het IJsselmeer in pompt om ons het hoofd (en de rest) boven water te houden.
Het water vormde en vormt Nederland. Soms als vriend maar vaak als vijand. Ons land kwam in de Tachtigjarige Oorlog bovendrijven door het water in te zetten als een wapen om de Spanjaarden te verdrijven bij Alkmaar en Leiden. Honderd jaar later hadden we zelfs een verdedigingslinie van water om ons tegen de vijand te verdedigen. De Hollandse Waterlinie, die van Edam tot aan de Biesbosch loopt, was een ingenieuze verdedigingslinie waarin een slimme combinatie van landschap, sluizen, dijken, kanalen, vestingstadjes en militaire bolwerken werd gebruikt om dat te doen wat we nu proberen te voorkomen: land onder water zetten. In het rampjaar 1672 voorkwam een bevroren versie van de Hollandse Waterlinie dat de Franse troepen van Lodewijk XIV Holland konden innemen. De Franse troepen zakten letterlijk en figuurlijk door het ijs.
Het gevecht met het water als vijand heeft ons land ook gevormd. Het rampjaar 1953 was de aanzet tot de Deltawerken. In mijn jeugdjaren werd de Oosterscheldekering, een beweegbare stormvloedkering, gebouwd. Mijn ouders namen ons destijds mee naar het werkeiland Neeltje Jans om dit indrukwekkende sluitstuk van de Deltawerken te bewonderen. Het maakte een diepe indruk, niet alleen op ons maar wereldwijd. Nederland is er wereldberoemd om geworden en heeft ons een merknaam opgeleverd als het gaat om watermanagement. De strijd tegen het water heeft zelfs bepaald hoe we als Nederlanders met elkaar omgaan: door te polderen. Om jouw polder droog te krijgen kun je het water wel in de polder van je buurman pompen, maar die zal het terugpompen. Door samen te werken profiteer je beiden van droge voeten.
Wat opvalt, is dat bij alle technologie die hierboven genoemd is de term ”maakbare samenleving” niet valt. Als iets letterlijk een ”maakbare samenleving” is, dan is het Nederland wel. Nu Nederland weer tegen het water vecht, hoor ik niemand waarschuwen dat we denken dat alles maakbaar is en dat we het water maar over de kade moeten laten lopen.
In mijn boekenkast staan aardig wat boekjes die een antwoord proberen te vinden op de vraag of een bepaalde techniek nu een zegen of een vloek is. Het boekje waarin deze vraag gesteld wordt met betrekking tot alle technologie die Nederland in het werk stelde om te voorkomen dat we kopje onder gaan, mis ik nog. Ook de vraag hoe al deze technologie, die ingezet wordt om overstromingen en erger te voorkomen, zich verhoudt tot de voorzienigheid van God wordt nu niet gesteld.
Toen de golven van het coronavirus over Nederland spoelden, werden de vaccins door velen niet als een verdedigingslinie, stormvloedkering of dijk gezien om erger te voorkomen. Vaccins werden en worden bestempeld als ”maakbaarheid van het leven” en zouden in strijd zijn met het geloof in Gods voorzienigheid. Dezelfde houding is te zien bij technologieën als het modificeren (”manipuleren”, ”sleutelen”) van DNA en meer recent bij de discussie rond kunstmatige intelligentie (AI). Wat er mis is en wat er mis kan gaan met deze technologieën wordt veelal breed uitgemeten.
Deze koudwatervrees (”overdreven terughoudendheid bij het beginnen met iets nieuws”) heeft meer te maken met gebrek aan controle. Veel van deze technologieën zijn complex en we kunnen er ons moeilijk iets bij voorstellen. Laat staan dat we ons kunnen voorstellen wat de gevolgen zijn. De bezwaren hebben dan meer met angst voor het nieuwe te maken dan met een kritische houding ten opzichte van de maakbaarheid van het leven of onze samenleving. En het getuigt ook niet van de aanwezigheid van het geloof in de voorzienigheid van God maar eerder van een gebrek eraan.
De auteur is moleculair bioloog.