Hond op de ic blijkt obstakel
Met huisdieren heb ik niet zo veel. Ik vind ze mooi, maar op afstand. En vooral heb ik ontzag, of noem het angst, voor honden. Die is ontstaan in de tijd dat ik een vakantiebaantje had als postbode; honden houden niet van postbodes.
Nu hadden wij laatst een jongeman die posttraumatische stress en autisme had en was opgenomen op de ic met een longontsteking. Hij had in het dagelijks leven veel steun aan een hulphond. Wij hadden de man enkele dagen in slaap gehouden en beademd via een buisje in de keel.
Op een dag dat ik dienst had, leek de longontsteking dusdanig verbeterd dat we de slaapmiddelen en beademing zouden kunnen stoppen. Maar de familie had aangegeven dat dit alleen in aanwezigheid van de hulphond mocht gebeuren. Aanwezigheid van de hond bij spannende gebeurtenissen was namelijk essentieel.
Enfin, in principe hebben dieren geen toegang tot het ziekenhuis en al helemaal niet tot de ic. Maar er is een uitzondering voor hulphonden. Ik maakte me niet direct zorgen en verwachtte eigenlijk zo’n tamme soort blindengeleidehond. De hond zou schoon zijn, ontwormd, gevaccineerd en rustig.
De hond bleek in werkelijkheid vrij groot (ik herkende het ras niet) en jong. Hij kwispelde enthousiast en hij wilde van elke aanwezige een knuffel. Hij werd door een familielid aangelijnd gehouden, maar een vreugdesprong tegen elke verpleegkundige en arts was onvermijdelijk.
Pontificaal
Ten slotte sprong hij op de borstkas van zijn baas, wat de ademhaling mijns inziens niet erg ten goede kwam. Toen hij weer op de grond belandde, hadden we ruimte om het beademingsbuisje te verwijderen. De patiënt ademde nog best zwaar. Hij was slaperig en reageerde niet of nauwelijks op de omgeving en al helemaal niet op de hond.
In zo’n situatie is het belangrijk dat we regelmatig bij de patiënt gaan kijken, de situatie evalueren, medicatie zo goed mogelijk aanpassen, de longen vernevelen, fysiotherapie doen en de patiënt activeren. De hond lag echter pontificaal in de kamer, wat maakte dat ik minder vaak langsliep dan normaal. Ook kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat de zorg door aanwezigheid van de hond anders was dan anders.
Volgens de familie was de hond echter belangrijk voor het verdere herstel. In de avond gingen hond en familie naar huis. De ademhaling ging helaas verder achteruit en wij hebben de patiënt opnieuw in slaap gebracht en aan de beademing gelegd.
Enkele dagen later heeft een collega, die een hondenliefhebber was, het nog eens geprobeerd. Deze keer kon de patiënt wel succesvol van de beademing worden gehouden.
Wat leer ik hiervan? Een hulphond helpt niet altijd. Voortaan moet ik duidelijkere afspraken maken. Misschien is er een hondengedragsdeskundige die mij over mijn hondenangst heen kan helpen. Ik ga bij de beroepsvereniging nog na of ik deze cursus kan opgeven als nascholing.
De auteur is cardioloog-intensivist in het Maasstad Ziekenhuis en Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis