Democratie óók belangrijk als uitkomst je niet bevalt
Het was een historische uitslag, woensdagnacht. De een juichte, de ander treurde. Maar zodra het stof straks gezakt is, komt het erop aan elkaar te leren verstaan over de kloof heen. Elkaar zwartmaken en paniek zaaien hebben de situatie immers nog nooit verder geholpen.
De partij van Geert Wilders is de grootste geworden, met een overweldigende voorsprong op de rest. Niet minder dan 37 zetels. De ontsteltenis bij andere politieke partijen, maar ook bij de media en invloedrijke bestuursorganisaties en ngo’s, is sinds donderdagochtend groot.
Je hoeft de krantenkoppen, de praatprogramma’s en de uitingen op de sociale media maar te bekijken, en je weet genoeg. „Het is een donkere ochtend”, „Mijn hart huilt”, „De mensenrechten hebben verloren”, „Nederland, schaam je!”
Opiniemakers en media hebben het over „een nachtmerrie voor Brussel”, „een bedreiging voor onze rechtsstaat en samenleving”, een „ondemocratische” en „racistische” partij die „mensen uitsluit”, een „dreiging voor meer dan 1 miljoen Nederlanders”, angst bij moslims, paniek bij kinderen en „Wij moeten nu de democratie verdedigen”.
Ook bij sommige christelijke opinieleiders klinkt dat geluid. Ze hebben het over „een in zichzelf gekeerd landje”, over PVV-stemmers die alleen op zichzelf gericht zijn, die migranten tot tweederangsburgers verklaren en niet willen inleveren op hun levensstijl, die hun eigen belangen vooropstellen: „De wereld buiten Nederland bestaat niet en het klimaatprobleem is niet urgent.”
Maar dat is het verdriet van de ene helft van Nederland. De andere helft verheugt zich juist voorzichtig op premier Wilders en een rechtse coalitie, en hoopt op verbetering van al die dingen die Wilders belooft te verbeteren. Gezondheidszorg, woningnood, kosten van levensonderhoud en bovenal: immigratie. Dat laatste lijkt bij veel Wildersstemmers overigens niet zozeer voort te komen uit vreemdelingenhaat als wel uit de behoefte om aan de politiek duidelijk te maken dat het zo niet langer kan. Dat er iets grondig veranderen moet.
Water bij de wijn
De vraag is intussen wel of dat ook echt gebeuren gaat, want een regering vormen zal niet makkelijk zijn. Wie wil met wie? Wie wil níét met wie? Lukt het alle betrokken partijen om genoeg water bij de wijn te doen? En, ook niet onbelangrijk: wie moet de premier voor álle Nederlanders worden, een premier die ook in het buitenland genoeg vertrouwen geniet?
Het zal hoe dan ook ingewikkeld zijn, met die twee grote groepen die zich steeds verder van elkaar afkeren en waartussen een diepe kloof gaapt. Veel PVV-stemmers zullen moeten leren waarom iets wel of niet kan. Wat de kosten zijn van bepaalde maatregelen. Dat er een groot verschil is tussen principieel roepen dat alles anders moet en daadwerkelijk praktische en werkbare voorstellen doen om stapje voor stapje –veel te langzaam en halfslachtig– de situatie te verbeteren. Dat zal nog niet meevallen, want vanaf de zijlijn kritiek leveren is altijd makkelijker natuurlijk. En dan hebben we het nog niet eens over het demoniseren van bepaalde groepen, de antidemocratische neigingen of het –in strijd met de grondwet– ter discussie stellen van de vrijheid van godsdienst. Daar zal het helemaal mee afgelopen moeten zijn, wil de PVV ooit een serieuze gesprekspartner worden.
Maar ook veel links stemmende, vaak hoogopgeleide Nederlanders –christelijk of niet– zullen het een en ander moeten bijleren. Onwelgevallige meningen niet buitensluiten bijvoorbeeld, en zeker niet onverdraagzaam roepen om inperken van stemrecht of vrijheid van meningsuiting. Democratie is óók belangrijk als de uitkomst je niet bevalt. En verder: niet demoniseren. Niet preken. Niet in die moreel superieure, neerbuigende reflex schieten, want hoogmoed is niet voor niets de oerzonde, de zonde die aan de wortel ligt van alle kwaad.
Je kunt de reële zorgen van mensen niet zomaar wegzetten als egoïsme of beperktheid. Dat betekent waarschijnlijk alleen maar dat jijzelf je nog nooit zorgen hebt gemaakt over de dingen waar zij zich zorgen om maken. Voor de een zal dat woonruimte zijn, voor de ander de kosten van levensonderhoud, voor de derde vastigheid in een ‘eigen’ cultuur en identiteit. Zulke basisbehoeften zijn fundamenteel, bij ieder mens, dat is een wetmatigheid. Pas als daar minimaal aan voldaan is, kun je het je veroorloven om je zorgen te maken over de wereld om je heen.
Bovendien: het werkt averechts om iedereen met wie je het niet eens bent ”egoïstisch” te noemen, of ”domrechts” of ”racistisch”. Er is nog nooit iemand op die manier overtuigd geraakt van zijn ongelijk, dus het enige wat je met zulke uitspraken bereikt is dat je eigen groep –die het toch al met je eens was– vindt dat je het weer goed gezegd hebt. Maar intussen wakker je wél de polarisatie aan. Hoe harder je mensen dwingt om het (volgens jou) ‘juiste’ te denken, hoe minder ze dat zullen doen.
In onze samenleving is veel gaande. Het lijkt me van levensbelang om te zorgen dat de polarisatie niet nog verder toeneemt. Dat we niet aan weerskanten van de steeds dieper wordende kloof met de ruggen naar elkaar toe gaan staan, ons eigen gelijk de ruimte inschreeuwend. Dat geldt ook voor de christelijke partijen. Hoe fundamenteel je het ook met de ander oneens bent, je zult het er met elkaar over moeten hebben. Op gelijke hoogte.
Onze rechtsstaat is sterk, ongrondwettelijke ideeën zullen niet zomaar van de grond kunnen komen. Laten we elkaar dus geen angst aanpraten maar focussen op het daadwerkelijk oplossen van problemen, van links tot rechts. Woningen, bestuur, migratie, zorg, onderwijs, energie, stikstof… er is genoeg. We hebben elkaar nodig, we zullen met elkaar plannen moeten maken.
Maar natuurlijk zal niemand ooit volledig zijn zin krijgen. Zo zitten het leven en de politiek nu eenmaal niet in elkaar.
De auteur is journalist en schrijver.