Aapachtige computers
Hoe sneller de techniek vooruitgaat, hoe sneller ons menselijke zelfbeeld kantelt. Is de mens niet meer dan een creatieve biologische supercomputer?
Op 10 november werd in het gebouw van Driestar Educatief in Gouda een studium generale gewijd aan het onderwerp artificiële (kunstmatige) intelligentie (AI). Er zijn allerlei redenen te bedenken om dat onderwerp aan de orde te stellen, maar een concrete was de opkomst van ChatGPT in het onderwijs. Met dat computerprogramma kunnen op basis van enkele ingegeven trefwoorden teksten worden gegenereerd die haast niet te onderscheiden zijn van door mensen geschreven teksten. Dat riep in onderwijsland meteen de vraag op of het nog zin heeft om leerlingen en studenten te vragen om een werkstuk of essay te schrijven. Immers, fraude door ChatGPT te laten schrijven is bijna niet te detecteren. Een plagiaatscanner helpt niet, want de tekst is nieuw. Weliswaar doet ChatGPT niet meer dan bestaande informatie bij elkaar harken en tot één geheel breien, de geproduceerde tekst als zodanig bestond nog niet. Omdat ChatGPT uit een enorme verzameling bronnen kan putten, ontstaat de indruk dat de tekst origineel en creatief is. Als we alleen het combineren van bestaande zaken al creatief noemen, is dat ook zo. Driestarlector Piet Murre betoogde tijdens het studium generale dan ook dat we ChatGPT niet bij voorbaat helemaal in de ban moeten doen, maar er op een doordachte manier gebruik van kunnen maken.
Vernederend
De woorden ”intelligentie” en ”creativiteit” reserveerden we in het verleden voor mensen. Er lijkt in onze tijd een omslag te zijn. We schrijven deze eigenschappen nu ook toe aan technologische middelen. Soms bestaan die middelen voornamelijk uit software, zoals bij ChatGPT, soms zit er een kastje omheen zoals bij robots. Er zijn inmiddels ook robots die veel op mensen lijken. Dat roept de vraag op of er wel een wezenlijk verschil tussen mensen en robots is. Wat voor denken zit daar achter?
Er is hier sprake van een merkwaardige tweespalt in onze visie op de mens. Aan de ene kant hebben we onszelf steeds hoger staan. We accepteren geen hogere macht meer boven ons en zijn steeds meer onder de indruk van ons eigen kunnen. Tegelijkertijd wordt onze visie op de mens steeds vernederender voor onszelf. Hier raken het denken over schepping en evolutie en de verwachtingen van artificiële intelligentie elkaar. Wie de evolutietheorie omarmt, ziet in de mens een doorontwikkelde aapachtige. Uit de aapachtige primaten zijn de apen ontstaan, met als naaste ‘familielid’ de mens. Voorwaar geen flatterend beeld.
Het spoort ook niet met het Bijbelse beeld van de mens. Daarin is de mens een uniek schepsel, dat door God op een heel aparte manier geschapen is. De mens is de enige die aan de Heere verantwoording kan afleggen voor wat hij gedaan heeft. Het trieste is dat die unieke mens zich na de zondeval daar meteen aan onttrekt: „De vrouw die U mij gegeven hebt”; „De slang heeft het gedaan”. En later Kaïn: „Ben ik mijns broeders hoeder?” De mens valt zo diep dat hij niet meer aangesproken wil worden op zijn keuzen. Dat zou een legitieme reden kunnen zijn om van de mens maar niet al te hoog meer op te geven. Maar Gods genade is zo groot dat Hij de mens zijn verstand en creativiteit laat behouden. De mens als schepsel is ook na de val nog steeds uniek ten opzichte van de dieren. Onbegrijpelijk dat we onszelf dan zo naar beneden halen door de gedachte dat we geavanceerde aapachtigen zijn. Ook in het duurzaamheidsdenken wordt wel gesteld dat we niet meer zijn dan een integraal onderdeel van de planten- en dierenwereld. Geen bijzondere positie of verantwoordelijkheid voor de mens, alstublieft. Daar is alleen maar ellende uit voortgekomen.
Dezelfde neergaande beweging vindt nu plaats in de discussies over artificiële intelligentie. Daarin komt de gedachte op dat de mens toch eigenlijk niet meer is dan een zeer geavanceerde computer. Naarmate de computer geavanceerder wordt, zal het ‘ogenschijnlijke’ verschil steeds kleiner worden. We waren in ons zelfbeeld al aapachtigen geworden en nu worden we dus aapachtige computers.
Hoe komen we er toch bij om onszelf zo naar beneden te halen? Zou het te maken hebben met het onszelf willen onttrekken aan verantwoordelijkheid dat we ook al bij Adam, Eva en Kaïn zagen? In de duurzaamheidsdiscussie kan er van verantwoordelijkheid van de mens niet veel overblijven als we onze unieke positie in de schepping ontkennen. Idem dito als we computer en robot als onze soortgenoten gaan beschouwen. Dan heeft ChatGPT het gedaan als er een tekst uit komt die schade aanricht. En als een humanoïde robot een beledigende en discriminerende opmerking maakt, moet die maar voor de rechter verschijnen. „Ben ik mijns robots hoeder?”
Echte intelligentie
In een Bijbels mensbeeld is de mens uniek zowel ten opzichte van de rest van alle levende schepselen als ook ten opzichte van de niet-levende. Zo’n mensbeeld helpt om te zien hoe we het beste kunnen omgaan met artificiële intelligentie. We kunnen dankbaar gebruikmaken van alle mogelijkheden die ontstaan door het gebruik van AI. Computers kunnen veel en snel informatie verwerken. Robots kunnen overleven in omstandigheden waar ons menselijk lichaam niet tegen bestand is. Alles waar geen echte intelligentie en creativiteit voor nodig zijn, kan in principe door AI gedaan worden. Een goede samenvatting maken van een bestaande tekst kun je prima aan ChatGPT overlaten. De mens kan zich dan helemaal richten op wat wel echte intelligentie en creativiteit vraagt.
Het belangrijkste is misschien nog wel dat AI geen liefde en zorg kan geven. De avond in Gouda ging over AI in het onderwijs. Murre sloeg de spijker op de kop toen hij zei dat een menselijke leerkracht of docent nooit vervangen kan worden door AI. De mens ondersteunen kan AI prima, maar een robotdocent kan met geen mogelijkheid een echte relatie met een kind of leerling opbouwen waarbij het kind of de leerling echt begrepen wordt. Laten we zuinig zijn op woorden als intelligentie en creativiteit en ze reserveren voor de enigen aan wie ze werkelijk toekomen, namelijk mensen. Want wat hetzelfde lijkt, is nog niet hetzelfde.
De auteur is hoogleraar christelijke filosofie aan de Technische Universiteit Delft.