Engels of Nederlands in het hoger onderwijs?
Steeds meer opleidingen aan Nederlandse universiteiten en hogescholen zijn compleet Engelstalig. Tijd om de verengelsing in het hoger onderwijs een halt toe te roepen, vinden sommige partijen en politici. Maar de academische wereld stribbelt tegen.
Stel, je bent achttien en je gaat studeren. Dat is een beetje alsof je naar het buitenland vertrekt. Colleges volgen in het Engels, vakliteratuur lezen in het Engels, papers schrijven in het Engels, zelfs in de pauze Engels praten met je medestudenten, want een groot deel van de groep verstaat geen Nederlands.
Voor veel studenten in het hoger onderwijs is dat dagelijkse realiteit, want de internationalisering heeft aan de Nederlandse universiteiten de laatste jaren een hoge vlucht genomen. Zelfs zo hoog dat het gevaar van neerstorten dreigt. Want hoe moet het met die enorme instroom van studenten uit het buitenland, en met de basisbeurs, en met de kamernood, en met de overvolle collegezalen, en met de kansen voor Nederlandse studenten?
Kort voor de zomer, net voor de val van het kabinet, liet minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) daarom een proefballonnetje op. Hij kwam met een wetsvoorstel waarin het Engels in het academisch onderwijs nadrukkelijk teruggedrongen werd, en het Nederlands naar voren geschoven. Minimaal twee derde van de vakken in elke bacheloropleiding zou, volgens het voorstel, weer in het Nederlands gegeven moeten worden.
Dat idee was ingebed in een veel breder plan om de internationalisering aan de Nederlandse universiteiten in goede banen te leiden. Natuurlijk, erkende de minister, was het van enorm belang dat studenten leerden om over de eigen grenzen heen te kijken en in gesprek te zijn met de wereld. Dat er „internationaal talent” naar Nederland gehaald werd. Dat er „internationale vaardigheden” geleerd zouden worden – misschien bedoelde hij daar gewoon het Engels mee.
Ondermijnende trends
Maar, en dat ”maar” leek dik onderstreept, die hele internationalisering was de laatste jaren totaal uit de hand gelopen. Zo zei de minister het natuurlijk niet, hij had het over „een strategische herbezinning op internationalisering en het uitwisselen van talent”. Maar het kwam er wel op neer, want er was –volgens het voorstel– de laatste jaren sprake van allerlei ondermijnende ontwikkelingen.
Het aantal internationale studenten bleek recent sterk toegenomen tot zo’n 115.000. Niet minder dan 40 procent van de nieuwe studenten kwam van buiten Nederland. En dat zorgde voor onevenredig veel druk op de beschikbare woonruimte, de voorzieningen en het onderwijs. Zeker sinds de nieuwe basisbeurs (met ingang van dit studiejaar) ook beschikbaar kwam voor jongeren uit andere Europese landen met een klein bijbaantje in Nederland (van slechts acht uur per week).
Het idee om terug te keren naar de Nederlandse taal in de bacheloropleidingen leek dus vooral bedoeld om de massaal toestromende buitenlandse studenten af te schrikken. Al was er, daarnaast, ook wel oog voor de waarde van het Nederlands op zichzelf: „Het goed beheersen van het Nederlands draagt bij aan de aansluiting op de arbeidsmarkt en de verbondenheid tussen studenten, docenten en maatschappij.”
Het plan van minister Dijkgraaf zag eruit als een doordacht voorstel, en er werd dan ook met instemming op gereageerd in brede lagen van de samenleving. Maar níét aan de universiteiten.
Het leek wel of de hele academische wereld over het wetsvoorstel heen viel. Er waren natuurlijk best docenten en hoogleraren die er blij mee waren. Een aantal van hen had zelfs al eerder bij de minister gepleit voor terugdringing van het Engels aan de universiteiten en handhaving van de taalwet waarin de positie van het Nederlands beschermd werd.
Maar zij werden overstemd door het geschreeuw van degenen die zich –kennelijk– bedreigd voelden. Dit plan zou het einde betekenen van alles wat de Nederlandse universiteiten internationaal hadden opgebouwd. Geen excellente onderzoekers meer, geen internationale studenten meer, geen hoge plaatsen in de ranglijsten van universiteiten meer. Hele afdelingen zouden in elkaar storten.
Bestuurders zetten de hakken in het zand, en ook menig docent trok ten strijde tegen de dreiging van het ”provincialisme” en het ”taalnationalisme”. Zomaar een reactie van een Tilburgse universitair docent op X (dat toen nog Twitter heette), voor de gelegenheid uit het Engels vertaald: „Wat er nu voorgesteld wordt rond de toekomst van het hoger onderwijs in dit land is echt gestoord (”truly insane”), zelfs aangeklaagde voormalige presidenten van de Verenigde Staten zouden niets stommers (”more stupid”) kunnen bedenken.”
Braindrain
Maar er waren natuurlijk ook bedachtzamere reacties, met zakelijker argumenten. Het kwam er vaak op neer dat de kwaliteit van het academische onderwijs en onderzoek zou dalen, dat alle geweldige buitenlandse docenten ontslagen zouden moeten worden omdat ze niet goed genoeg Nederlands spraken –en waar haalde je zo gauw andere docenten vandaan?– en dat Nederland zichzelf internationaal op achterstand zou zetten. Terug naar het Nederlands als academische voertaal, ook al was het alleen maar in de bacheloropleidingen, zou leiden tot een ”braindrain”.
Dat waren de zichtbare argumenten. Maar daarachter, meestal onzichtbaar, speelde nog iets anders: geld. Zo veel mogelijk in het Engels aanbieden betekent: veel extra buitenlandse studenten. En dat is aantrekkelijk voor universiteiten en hogescholen, omdat ze subsidie krijgen per student. Geen wonder dat ze alleen maar willen groeien en verder internationaliseren. Want dat betekent gewoon: meer geld, meer mogelijkheden.
Vanuit de academische wereld bekeken gaat alles er dus op achteruit als de positie van het Nederlands versterkt wordt, ten koste van het Engels. Maar vanuit de bredere samenleving zijn er juist veel instemmende geluiden te horen bij het voorstel om het gebruik van Nederlands actief te bevorderen. En dat komt omdat daar heel andere afwegingen gemaakt worden.
De academici hebben als doorslaggevende argumenten in de discussie: kwaliteit van onderzoek en wetenschap, kunnen concurreren met andere universiteiten, veel (buitenlandse) studenten trekken en deelnemen aan het internationale debat. Ze kijken dus vooral naar de eigen, wereldwijde, universitaire gemeenschap en naar een zo sterk mogelijke positie daarbinnen. Vanuit dat perspectief bekeken snijden hun argumenten zeker hout.
Waarde voor de samenleving
Maar hoe goed een universiteit internationaal kan concurreren – dat is buiten de academische wereld helemaal niet zo belangrijk. Daarbuiten gaat het om iets heel anders: om de verbinding tussen de wetenschappers en het brede publiek, om de inbedding van de universiteit in de Nederlandse samenleving, om de kwaliteit die kennis en wetenschap aan die héle samenleving kunnen toevoegen. Daar betalen we met z’n allen veel geld voor, als belastingbetalende burgers. En juist dat alles staat onder druk door de toenemende verengelsing en internationalisering.
Waarom, vragen mensen zich af, betalen wij voor de opleiding van buitenlandse studenten van wie een flink deel vroeg of laat weer teruggaat naar het land van herkomst? Dat sommige (bèta)studies Engelstalig zijn is begrijpelijk, maar wat voegt het toe dat in de opleidingen bestuurskunde, rechten of psychologie alle colleges in het Engels gegeven worden? Wie straks als gemeenteambtenaar, als advocaat of als psycholoog in Nederland werkt, moet vooral het Néderlands goed beheersen en zijn of haar vak kunnen vertalen naar het bredere publiek. Maar aan die beheersing van het Nederlands schort het vaak bij de net afgestudeerden van het moment.
Een belangrijke vraag is ook: Wat doet de verengelsing met de kansen van Nederlandse jongeren? Zijn er niet te veel jongeren die nu afhaken omdat de drempel naar een academische studie vanwege het Engels als voertaal te hoog wordt? Uit onderzoek van de Onderwijsinspectie bleek al eerder dat Engels in het hoger onderwijs vooral ‘stapelaars’, eerstegeneratiestudenten en studenten met een migratieachtergrond afschrikt.
Dat laatste maakt meteen iets zichtbaar van het grootste probleem dat de opmars van het Engels in de Nederlandse samenleving veroorzaakt. De kloof tussen de ‘bovenkant’ en de ‘onderkant’ van de maatschappij dreigt door het oprukkende Engels nog groter te worden dan hij al is. Niet alleen doordat bepaalde vormen van kennis en wetenschap straks misschien helemaal niet meer in het Nederlands uit te drukken zijn (waardoor de taal verarmt en steeds meer alleen een huis-tuin-en-keukentaal wordt), maar vooral doordat het gebruik van Engels gekoppeld is aan opleiding en status.
De hele leefwereld van de hogeropgeleiden is de laatste jaren gestempeld door het Engels. Tweetalig onderwijs op de middelbare school, een Engelstalige studie aan de universiteit, onderdompeling in de Angelsaksische cultuur (boeken, muziek, films, sociale media, vakliteratuur). Daarmee gepaard gaat vaak een wat neerbuigende houding ten opzichte van het Nederlands (dat ze minder goed beheersen) en de Nederlandse cultuur (waarmee ze minder een band hebben opgebouwd): Nederlands is provincialer, saaier, minder inspirerend, minder uitdagend.
Maar tegenover die theoretisch opgeleide, Engelssprekende, internationaal georiënteerde burgers staan de praktisch opgeleide, Nederlandssprekende, op de eigen gemeenschap georiënteerde burgers. De laatste groep is veel groter dan de eerste, maar toch is het de eerste groep die de toon aangeeft. Dat zorgt voor spanningen. Neerbuigendheid bij de een, een gevoel van uitsluiting bij de ander. En vooral: een onvermogen tot gesprek, omdat beide leefwerelden ver uit elkaar liggen en het steeds lastiger wordt om een brug te slaan via datgene wat je vanouds gemeenschappelijk hebt: de taal.
Dan gaat het nog niet eens over de 2,5 miljoen mensen van 16 jaar en ouder die sowieso moeite hebben met lezen, schrijven en rekenen. Een op de zes volwassenen in Nederland. Hoe voelen zij zich, als ze in een grote studentenstad lopen waar je tegenwoordig zelfs niet in het Nederlands een kopje koffie kunt bestellen? Hoe kunnen zij zich handhaven als iedereen maar verwacht dat je wel Engelse bordjes kunt lezen en Engelse opmerkingen verstaan? Hoe vervreemd voelen zij zich van hun eigen stad, als ze de hele tijd Engels (en soms ook andere talen) om zich heen horen?
Dat jongeren van vandaag veel beter Engels spreken dan vorige generaties Nederlanders is winst. Dat ze eenvoudig internationaal kunnen communiceren omdat ze deel uitmaken van een wereldwijde Engelstalige cultuur, is winst. En als de toestroom van internationale studenten betekent dat een deel van hen in Nederland blijft hangen, is dat óók winst, gezien de toenemende vergrijzing.
Maar er zijn dus ook keerzijden aan de verengelsing van het hoger onderwijs. Bij de keuze van Nederlands of Engels als voertaal speelt er in elk geval veel meer mee dan alleen maar de kwaliteit van een opleiding en de aantrekkelijkheid voor (internationale) studenten. Grote ontwikkelingen houd je niet tegen. Maar je kunt ze als overheid wél beïnvloeden.
Terug naar het wetsvoorstel van minister Dijkgraaf. Een paar weken na de lancering van de plannen viel het kabinet. Maar vorige maand diende Pieter Omtzigt in de Tweede Kamer een motie in waarin de regering verzocht wordt om samen met de universiteiten een plan te maken dat erop gericht is het Nederlands binnen vier jaar de voertaal bij bacheloropleidingen te maken. Met een uitzondering voor maximaal 20 procent van de opleidingen. De motie werd gesteund door SP, PVV, JA21, Groep Van Haga, SGP, FVD, BBB en Partij voor de Dieren. Niet genoeg voor een meerderheid. Maar wie weet ligt dat na de komende verkiezingen anders.