Welke houding aan te nemen tegenover het groeiend aantal moslims? Sinds de moord op Van Gogh houdt die vraag velen bezig. Ook de ChristenUnie. Afgelopen dinsdag zette kamerlid Huizinga op de wekelijkse fractievergadering enkele lijnen uit. „Bang zijn hoeft niet. We zullen ruimte voor hen moeten maken.”
Deze zomer was ze met haar gezin op vakantie in de zak van Zuid-Beveland. Pittoreske dorpjes, al van ver te herkennen aan hun kerktoren. „Ik moet er niet aan denken dat daar straks in allerlei plaatsen een moskee naast staat, die dan natuurlijk net ietsje hoger is dan de kerk.”
Dat ongemakkelijke gevoel bij de groei van de islam in Nederland komt CU-kamerlid Huizinga-Heringa ook in haar partij tegen. „In zaaltjes in het land proef ik regelmatig angst voor moslims.”
Maar hoewel de opkomst van de islam haar als christen verdriet, wil ze zich niet door negatieve gevoelens laten leiden. „Angst en afkeer brengen ons nergens. Hoogstens bij een vijandbeeld, zodat we menen dat hier 900.000 vijanden rondlopen. Maar we hoeven niet bang te zijn. De volmaakte liefde drijft de vrees buiten, zegt Paulus. We hebben een almachtige God en we mogen de groei van de islam in Zijn hand leggen.”
Volgens PvdA-leider Bos is het vooral het kabinet dat angst en tweedracht zaait…
„Dat geldt wat mij betreft niet voor het hele kabinet. Balkenende en Donner doen er juist veel aan om tot verzoening te komen. Zie bijvoorbeeld de bijeenkomst van vorige week in de Ridderzaal. Met uitlatingen van andere leden van het kabinet, met name mevrouw Verdonk, heb ik wel regelmatig moeite. Natuurlijk maakte de imam die haar geen hand wou geven ook een fout. Hij had wel wat meer hartelijkheid uit kunnen stralen. Maar zij voerde de spanning onnodig op door er meteen het etiket op te plakken: u ziet mij niet als gelijkwaardig.”
Als burger en politica wil Huizinga vooral van de realiteit uitgaan. „Die moslims zijn hier, hebben voor een groot deel de Nederlandse nationaliteit en behoren hier dus ook welkom te zijn. We moeten ruimte voor hen maken. Ze hebben dezelfde rechten en plichten als wij.”
Die boodschap heeft zij afgelopen dinsdag ook uitgedragen op de wekelijkse fractievergadering van de ChristenUnie. De achterliggende weken is de partij druk in de weer geweest om haar houding te bepalen tegenover de islam. Op brainstormsessies van onder meer het wetenschappelijk instituut dacht de partijtop na met theologen en andere geïnteresseerden uit de achterban. En ook op de laatste fractievergadering dachten kamerleden en medewerkers uitvoerig na over het vraagstuk van de oprukkende islam.
Op die vergadering was ook dr. G. van den Brink aanwezig.
„Dat was heel toevallig. Zo af en toe nodigen we op de fractie iemand van buiten uit om voor ons een bezinnend woord te spreken. Net deze week was dat de achterbuurman van André Rouvoet, dr. Van den Brink.”
De Woerdense theoloog ontketende recent in de gereformeerde gezindte een pittige discussie over de vraag of christenen in sommige gevallen niet samen met moslims op moeten trekken tegen libertijnse, antireligieuze tendensen in de samenleving.
Huizinga reageert voorzichtig. „Natuurlijk kun je in bepaalde situaties samen met moslims optrekken. In de politiek doe je niet anders dan op afzonderlijke thema’s tijdelijke allianties sluiten. Maar ik zou niet snel van bondgenootschappen spreken, dat klinkt mij te close. Van den Brink heeft dat woord trouwens ook nooit gebruikt.”
Hebben wij in Nederland een probleem met de islam?
„Nee. We hebben in de eerste plaats een probleem met extremisme. Het kwaad zit in de mens, niet speciaal in de moslim. Het terrorisme moeten we dus keihard bestrijden. We hebben in de tweede plaats een integratieprobleem. Een grote groep allochtonen, onder wie veel moslims, staan met hun rug naar de samenleving. Dat moeten we veranderen.”
Hoe?
„We moeten moslims verleiden aan onze maatschappij deel te nemen. Eigen opinieleiders, eigen scholen en een eigen omroep kunnen daarin een rol spelen. Door een eigen moslimomroep komen zij in gesprek met de samenleving. En autochtonen horen dan wat er leeft onder moslims. Zo kan er iets groeien. En kan de voedingsbodem voor extremisme langzamerhand verdwijnen. Maar ik besef dat dat een proces van vele jaren is.”