Alleen Bunyans ”Christenreis” is boven elke verdenking verheven. Maar verder hebben orthodoxe christenen vanouds met een mengeling van verlangen en huiver gekeken naar het genre van de fantasy. Hoe komt dat?
Fantasy is onder hedendaagse jongeren een van de populairste boekengenres. Denk aan de ”Harry Potter”-serie van J.K. Rowling, de trilogie ”De hongerspelen” van Suzanne Collins, of de serie ”Hof van doorns en rozen” van Sarah J. Maas. Het zijn de verhalen die veel niet-lezende jongeren weer aan het lezen hebben gekregen.
Wat er precies zo aantrekkelijk is aan zulke boeken? Misschien wel het feit dat ze je als lezer de mogelijkheid bieden om te ontsnappen uit de echte wereld met al zijn onoplosbare problemen. Dat ze je laten kennismaken met een verzonnen wereld, waar je kunt rondlopen op onwerkelijke plaatsen, tussen allerlei fantastische wezens, en waar je kunt meeleven met een hoofdpersoon die –anders dan de machteloze lezer in de échte wereld– ten strijde kan trekken tegen het kwaad en iets ten goede veranderen kan.
Neem het beroemdste voorbeeld uit de 20e eeuw: de trilogie ”In de ban van de ring” van J.R.R. Tolkien (1892-1973). Deze maand was het vijftig jaar geleden dat de schrijver, die bekendstaat als de grootmeester van het genre, overleed. Maar nog altijd steekt niemand hem naar de kroon.
Zijn boeken zijn in de afgelopen vijftig jaar verschillende keren verfilmd (met enorme budgetten en spectaculaire effecten), er zijn hoorspelen, games en tv-series van gemaakt. En elke generatie geeft opnieuw een eigen invulling aan zijn grote verhaal. In de nieuwste serie, ”The Rings of Power” –gebaseerd op aanhangels bij ”In de ban van de ring”– komen er bijvoorbeeld nieuwe verhaallijnen bij, waarin meer aandacht wordt gevraagd voor vrouwen en ”mensen van kleur”. Duidelijk is dat elke nieuwe generatie zijn eigen politieke ideeën kan projecteren op het verhaal.
De oorspronkelijke boekenserie van Tolkien gaat over het rijk van Midden-Aarde, waar de duistere heerser Sauron een machtige ring gemaakt heeft, die de drie ringen –een van de mensen, een van de dwergen en een van de elfen– kan domineren. Alleen als die ring vernietigd wordt, kan de macht van Sauron gebroken worden en de wereld bevrijd worden van de duisternis.
Goed en kwaad
Als lezer volg je de hoofdpersonen –een bont gezelschap van mensen, dwergen, elfen en hobbits (die nog het meest op kleine mensjes lijken)– op hun zware en gevaarlijke tocht dwars door de bezette gebieden. Totdat ze hun missie tot een goed einde gebracht hebben. De zon breekt door, de wereld is gered van het kwaad.
Met de strekking van het verhaal is dus weinig mis, vanuit christelijk perspectief. Dat ligt ook voor de hand, want Tolkien was zelf overtuigd rooms-katholiek. Hij zette in zijn boeken een duidelijke strijd neer tussen goed en kwaad, waarbij het kwaad uiteindelijk het onderspit zou moeten delven. En hij kritiseerde elke hang naar ”winnen omwille van de macht”. In plaats daarvan tekende hij juist een hoofdpersoon die moest leren van zichzelf af te zien en alles op te geven om zijn voorbestemde taak te vervullen.
Waarom Tolkiens boeken in sommige stromingen binnen de christelijke traditie dan toch op een bepaalde manier ‘verdacht’ zijn, heeft met iets heel anders te maken: de gebruikte beelden. Er komen vreemde wezens in het verhaal voor: elfen, dwergen, tovenaars, monsters. Er gebeuren magische dingen die in onze dagelijkse werkelijkheid niet mogelijk zijn. Er is dus sprake van een sprookjesachtige, mythologische sfeer – en vanouds zijn sprookjes en mythologische verhalen enigszins omstreden geweest.
Daar heeft niet alleen Tolkien mee te maken gehad, maar ook C.S. Lewis (met zijn ”Narnia”-serie), en zelfs dichters als Daniël Heinsius en Jacobus Revius, die het in hun tijd óók waagden om soms een beeld uit de klassieke mythologie (de god Amor, de god Bacchus) te gebruiken, vanuit de gedachte dat je die beelden niet zo letterlijk moest nemen. De heidense mythen, zei Heinsius, bevatten veel diepe wijsheden voor wie daar oog voor had. Als je maar figuurlijk, symbolisch, allegorisch kon lezen. Maar ook in de zeventiende eeuw kon niet iedereen dat meemaken.
De kern van de discussie is dus: Ben je geneigd om mythologische figuren te beschouwen als realiteit? Dan is het terecht dat je er een groot probleem mee hebt. Zodra je de beelden niet meer als symbolen kunt zien, zodra er in je hoofd een link gelegd wordt met een gevaarlijke, zondige, verboden werkelijkheid, kun je zo’n verhaal niet meer op een positieve manier lezen. Voor sommige lezers werkt het zo.
Maar andere lezers accepteren mythologische wezens binnen de bladzijden van het boek als behorend tot een fantasiewereld, als beelden waardoor een onzichtbare werkelijkheid wordt opgeroepen en waardoor diepe waarheden worden overgedragen.
Ik ken maar één voorbeeld in het genre dat totaal onomstreden is: de ”Christenreis” van John Bunyan. En dat komt wellicht vooral omdat daar niet geflirt wordt met magie. De reuzen, tovenaressen, demonen en draakachtige duivels die erin voorkomen, zijn onveranderlijk symbolen van het kwaad.
Maar verder is het met fantasy zoals met alle literatuur: de verhalen werken niet voor elke lezer op dezelfde manier. Veel hangt af van wie je zelf bent als lezer, waar jouw persoonlijke zwakke plekken en valkuilen zitten, wat je meebrengt aan literaire bagage en ontwikkeling. Bovendien: niet elk fantasy-boek is hetzelfde. Of je een boek goed of slecht vindt, of iets ertussenin, hangt immers vooral af van de strekking van het verhaal. En ook bij fantasy kan die strekking alle kanten opgaan.
Zelf houd ik veel van het werk van Lewis en Tolkien. Ik denk dat schrijvers zoals zij met hun verhalen van grote betekenis geweest zijn, in hun eigen tijd en ver daarna. Maar, zoals Lewis schreef, het is goed om te beseffen dat niet iedereen dat zo beleeft, en dat niet iedereen Jeruzalem door de Schone Poort betreedt: „Cultuur is niet ieders weg naar Jeruzalem, en voor sommigen is het een weg ervandaan.”
De auteur is journalist en schrijver.