Het demissionaire kabinet stelt zich terughoudend op met nieuwe plannen voor volgend jaar. Hoe dan ook, voor het kabinet dat Rutte IV opvolgt ligt er een stevige uitdaging om de overheidsfinanciën op orde te houden.
Minister Kaag (Financiën) presenteerde op Prinsjesdag een beleidsarme Miljoenennota. Beleidsarm wil zeggen: weinig nieuwe plannen. Het betekent niet dat de rijksbegroting voor 2024 een beetje inklinkt. Volgend jaar geeft de overheid 32 miljard euro meer uit dan in 2023; in totaal 433,6 miljard euro. De zorgbegroting en sociale zekerheid vormen de grootste kostenposten.
Het al eerder uitgelekte armoedepakket vormt de enige uitzondering op de terughoudende opstelling van het demissionaire kabinet. Minister Kaag noemde het in haar speech bij het overhandigen van de begrotingsstukken aan Kamervoorzitter Bergkamp „onaanvaardbaar” als de armoede verder zou zijn opgelopen, zoals het Centraal Planbureau (CPB) eerder raamde.
Voor ouders gaat het kindgebonden budget omhoog, huurders krijgen extra huurtoeslag en werkenden profiteren van een hogere arbeidskorting. Stuk voor stuk zijn de maatregelen gericht op de laagste inkomens: hun koopkracht verandert van een kleine min zonder armoedepakket naar een plus van 1,1 procent.
Mensen die goed verdienen gaan over een groter deel van hun inkomen het toptarief van de inkomstenbelasting (49,5 procent) betalen. Dat is de belangrijkste maatregel die de overheid extra geld oplevert. Verder stijgen ook de accijnzen op alcohol en tabak. Een pakje shag gaat het snelst in prijs omhoog: rokers betalen daar volgend jaar vier euro extra voor.
Stevige uitdaging
Het kabinet komt met het armoedepakket tegemoet aan een breed gedragen wens van de Tweede Kamer. Toch kraakte de Raad van State een kritische noot. De Raad mist in de Miljoenennota een degelijke analyse van de oorzaken van de armoedeproblematiek. De opmerking past bij een alom bekende constatering: bij het reageren op de actualiteit verdwijnt een grondige analyse die nodig is voor langetermijnbeleid naar de achtergrond.
Het begrotingstekort over 2023 is minder groot dan de rekenmeesters in het voorjaar nog dachten. De min 1,6 procent blijft uit de buurt bij het maximaal toegestane begrotingstekort van 3 procent. Of dat volgend jaar ook zo is, daarover verschillen het CPB en het ministerie van Financiën van mening. Het planbureau schat in dat het begrotingstekort in 2024 zal uitkomen op min 2,4 procent; Financiën raamt een minder rooskleurige min 2,9 procent.
Ook de staatsschuld blijft vooralsnog binnen de perken. Kaag verwacht dat die volgend jaar zelfs nog iets afneemt naar 47,3 procent. Dat is ruimschoots beneden de Brusselse norm van 60 procent.
Toch wacht het kabinet dat het stokje overneemt van Rutte IV een stevige uitdaging om de overheidsfinanciën gezond te houden. In de eerste plaats omdat het klimaat- en stikstoffonds en de opgepluste defensie-uitgaven waar het zittende kabinet toe besloten heeft, beslag leggen op de financiële ruimte na volgend jaar.
Mede daardoor loopt het begrotingstekort op tot min 3,6 procent in 2026 − de overheid geeft dan bijna 42 miljard euro meer uit dan er binnenkomt. Ook in 2028 wordt zonder te bezuinigen of hogere belastingen de Brusselse norm geschonden.
In de tweede plaats draagt de sterk gestegen rente zijn steentje bij. In vijf jaar tijd zal de overheid dubbel zo veel geld kwijt zijn aan rentelasten: 14,7 miljard euro in 2028 tegenover 7,2 miljard euro dit jaar. „Hiermee is een einde gekomen aan een dalende trend van ongeveer dertig jaar”, merkt minister Kaag op in de Miljoenennota.
Dilemma’s
Tegelijkertijd relativeert de minister de oplopende rentelasten. „Ondanks de oploop en de trendbreuk zijn vanuit historisch perspectief de rente-uitgaven van de Nederlandse overheid nog steeds laag.” Daarmee bedoelt de schatkistbewaarder dat de rentelasten in miljarden anno 2028 net zo hoog zijn als begin deze eeuw en in de jaren ’80 en zelfs nog wat lager dan in de jaren ’90. Echter, omdat de economie in de tussentijd is gegroeid, is de impact minder groot.
Tot slot plaatst ook de vergrijzing een volgend kabinet voor de nodige dilemma’s. Onvermijdelijk betekent dat een stijging van de AOW-uitgaven en hogere zorgkosten. Het CPB bracht in kaart dat zonder ingreep de staatsschuld op de lange termijn zal oplopen naar een Zuid-Europees niveau van boven de 150 procent in 2060.
De waarschuwing van de koning in de Troonrede „tot grotere financiële voorzichtigheid dan in de achter ons liggende jaren” is dus niet zomaar uit de lucht gegrepen.