Econoom Lans Bovenberg hunkert naar heelheid
Hij wilde lang predikant worden, maar uiteindelijk werd hij de meest toonaangevende Nederlandse econoom van zijn tijd: Lans Bovenberg. Toch kan hij het niet laten om theologische inzichten in zijn economische opvattingen te integreren. „Ik ben ervan overtuigd dat de economie veel van het christendom kan leren.”
Op de vensterbank naast de keukentafel in zijn woning in het Brabantse Ulvenhout toont een digitale fotolijst verschillende beelden van Bovenberg (65) met zijn vrouw, kinderen en kleinkind. Want naast internationaal vermaard econoom is Bovenberg een familieman. „Dat zijn foto’s van onze reis door Amerika”, vertelt hij. „We hebben daar mooie momenten met elkaar meegemaakt.”
Windhond Nina ligt in de mand. Bovenberg schenkt koffie in. Hij heeft twee kannen klaargezet: in de ene zit koffie met cafeïne, in de andere koffie zonder het opwekkende goedje. „Ik drink zo weinig mogelijk cafeïne, want daar word ik op den duur gespannen van”, legt hij uit. „Maar voor u heb ik gewone koffie. Ik heb sowieso geen cafeïne nodig om honderduit te praten”, grapt hij.
In maart hield u uw afscheidsrede als hoogleraar aan Tilburg University. Hoe was dat?
„Aanvankelijk twijfelde ik of ik die nog wel moest houden. Ik houd er niet zo van om in het centrum van de aandacht te staan. Maar het deed me goed om mijn vrienden te zien en de mensen met wie ik lang heb samengewerkt. Het was fijn om te horen hoe ze me altijd gewaardeerd hebben. Dat is ook weer een beetje gek, want het is net of je je eigen begrafenisdienst meemaakt. Maar ik heb er zeker van kunnen genieten.”
Bekroop u niet ook een weemoedig gevoel? Het was tenslotte toch een afscheid.
„Nee, mijn afscheidstoespraak markeert namelijk ook weer een nieuw begin. Ik heb beslist niet het gevoel dat ik uitgerangeerd ben. Daarom blijf ik op allerlei terreinen actief. Ik zal me vooral inzetten voor de hervorming van het economieonderwijs. Dat zie ik nu als mijn grote missie.”
In het woord missie, dat zending betekent, zit iets van een roeping. Voelt u dat ook zo?
„Absoluut. Ik zit nu namelijk in de levensfase waarin je jezelf afvraagt: hoe kan ik wat ik in mijn leven heb geleerd, doorgeven aan de volgende generatie? Dan kom je al gauw bij het onderwijs uit. Al decennialang staat in de economie de homo economicus, de rationele en vooral zelfzuchtige mens, centraal. Dat staat op gespannen voet met het christelijke perspectief, dat de mens ziet als een wezen dat naar verbinding en zingeving zoekt. Voor dat laatste moet veel meer aandacht komen.”
En wanneer ziet u uw missie als geslaagd?
„Als economie op de middelbare school opgaat in een groter vak: mens en maatschappij. Daarin moeten scholieren leren hoe de mens functioneert en hoe hij zich verhoudt tot anderen. Het gaat erom dat jongeren begrijpen dat economie niet alleen gaat over geld, markt en eigenbelang, maar ook over vertrouwen, samenwerking en wederzijds belang. We hebben nog een lange weg te gaan, want slechts vier scholen gebruiken de speciaal hiervoor gemaakte lesboeken, waaronder het reformatorische Van Lodenstein College.”
Dat christelijke perspectief is mooi, maar in de economielessen moeten wetenschappelijke feiten toch leidend zijn?
„Dat is nu juist het punt. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het hele idee van de homo economicus is achterhaald. Slechts een op de tien mensen handelt puur en alleen uit eigenbelang. Het merendeel van de mensen is uit op wederzijds voordeel en wil graag bijdragen aan het grotere geheel. Toch is de theorie van de homo economicus nog altijd leidend in het onderwijs. Als christen en econoom heb ik lange tijd geworsteld met die twee zienswijzen.”
U bent niet de enige die een spanningsveld ervaart tussen het geloof en economie.
„Veel christenen vinden dat de boodschap van het Evangelie haaks staat op de kernpunten van de economie. Maar dat komt dus doordat ook zij nog uitgaan van het heersende beeld dat het in de economie vooral draait om geld en eigenbelang. Daarbij gaat het in het geloof volgens veel christenen om het hemelse. En ja, in de economie gaat het om aardse zaken. Maar juist daarom heeft economie zo veel met het geloof te maken.
Dat zit zo: toen God de mens schiep, was het Zijn bedoeling dat de mens als een goed rentmeester de schepping zou besturen. Gods schepping zie ik als Zijn oikonomos, het Griekse woord waar onze term economie van is afgeleid en dat letterlijk huishouden betekent. Dat is dus de rol die God ons heeft toebedacht: het besturen van Zijn huishouden.
Adam, de mens, faalde echter in die opdracht. Jezus heeft ons, als de tweede Adam, laten zien hoe het wél moet: geen concurrentie en eigenbelang moeten vooropstaan, maar liefde voor God en de naaste. Hij brengt de verzoening en verbinding die zo hard nodig zijn om de mens werkelijk tot zijn doel te laten komen als bestuurder van Gods schepping. Dat is pas echt econoom zijn.”
Ziet u Jezus dan ook als de ware econoom?
„Er zijn veel economen die ik bewonder, zoals Adam Smith en Jan Tinbergen, maar Christus zet ik zonder twijfel bovenaan mijn ranglijst. Hij laat als geen ander zien waar het in de economie echt om draait: vertrouwen. Een economie functioneert niet als dat afwezig is. Als ik geld verdien door iets te verkopen, heeft dat geld voor mij alleen waarde als ik weet dat iemand anders dat ook als wettig betaalmiddel accepteert als ik zelf iets wil kopen.
Jezus heeft ons voorgeleefd om te vertrouwen op de Vader. Van dat geloof in een goede God kunnen we als christenen leren om het risico te nemen om onze medemensen te vertrouwen, wat onmisbaar is voor een gezonde economie. Dankzij Christus mogen christenen in de toekomst samen met Hem als koningen regeren in Gods nieuwe schepping. De ware econoom Jezus stelt ons dus in staat om, net als Hij, als goede rentmeesters Gods nieuwe schepping te besturen.”
Waar komt uw drang vandaan om het geloof met de economie te verbinden?
„In mijn leven zijn vier dingen belangrijk: mijn vak, mijn geloof, mijn gezin en sport; ik houd erg van hardlopen en fietsen. Die vier passies maken mij tot de persoon die ik ben. Het christen- en het econoom-zijn zijn dus twee van mijn belangrijkste identiteiten.
Ik zoek erg naar eenheid in mezelf. Daarom probeer ik die twee identiteiten met elkaar in harmonie te brengen door de verbinding te leggen tussen theologie en economie. Dat streven naar heelheid klinkt wellicht wat egoïstisch, maar ik denk dat ieder mens daarmee bezig is.
Daarbij vind ik als christen dat hemel en aarde onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Christus –Die hemel en aarde met elkaar heeft verzoend– bad niet voor niets: „Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.” Voor mij komen hemel en aarde als het ware bij elkaar in het samenvoegen van die twee disciplines, waarbij de theologie de hemel vertegenwoordigt en de economie symbool staat voor de aarde.”
Wat ziet u als uw grootste mijlpaal als u terugkijkt op uw wetenschappelijke carrière?
„Het winnen van de NWO-Spinozaprijs in 2003. Die won ik door aan te tonen dat milieuheffingen in plaats van belasting op arbeid de werkgelegenheid lang niet altijd bevorderen. In de economie dachten veel kenners echter lange tijd van wel. Met het prijzengeld van 1,5 miljoen euro heb ik toen Netspar opgericht: een denktank die zich bezighoudt met pensioenen en vergrijzing.”
U heeft veel bereikt voor iemand die zegt last te hebben van onzekerheid en faalangst.
„Ik ben beslist een onzeker persoon, mijn leven lang al. Maar mede daardoor voel ik de behoefte om zaken tot in de puntjes te bestuderen om zeker te zijn van mijn zaak. In die zin leidt het een tot het ander. Daarnaast ben ik behoorlijk competitief ingesteld; ik wil altijd de beste zijn. Dat heeft denk ik ook te maken met mijn gereformeerde opvoeding; je hebt niet voor niets talenten gekregen en daar moet je mee woekeren. Zeker als enig kind thuis voelde ik wel een zekere stilzwijgende druk van mijn ouders om aan bepaalde verwachtingen te voldoen.”
Heeft u het gevoel dat u die verwachtingen van uw ouders heeft kunnen waarmaken?
„Jazeker, veel dingen die mijn vader bijvoorbeeld had willen doen, heeft hij in mij verwezenlijkt zien worden. Zijn vader, mijn opa dus, overleed toen mijn vader 18 jaar was. Als oudste zoon moest hij vanaf dat moment het gezin onderhouden. Daardoor kon mijn vader bijvoorbeeld niet studeren en heeft hij nooit echt goed zijn talen leren spreken. Ik kan me nog goed herinneren dat hij op latere leeftijd nog veel moeite deed om de Engelse taal machtig te worden. Dankzij mijn studietijd in de Verenigde Staten is mij dat wél gelukt. En ik heb uiteindelijk zelfs naam gemaakt in de academische wereld. Daar was mijn vader heel trots op.”
Uw vader wilde graag predikant worden, maar werd dat nooit. U heeft die droom ook lang gehad. Heeft u dat verlangen nog steeds?
„Ik worstel met de vraag of het wel verstandig is om theologie te gaan studeren. Mijn vader begon aan deze studie op 64-jarige leeftijd, maar deze bracht hem niet wat hij wilde. De vrijzinnige opvattingen waarmee hij te maken kreeg, bouwden zijn geloof niet bepaald op. Ik vraag me af of er wel zegen op zal rusten als ik die studie ga volgen, al schrijf ik die mogelijkheid nog niet definitief af. Ik heb nu de tijd om boeken te lezen die mijn geloof versterken. Daarbij kan ik de kennis die ik hierbij opdoe weer doorgeven als ik voorga in mijn kerkelijke gemeente, de evangelische Jeftakerk in Breda. Dat doe ik twee keer per jaar. Onze voorganger heeft gevraagd of ik dat vaker wil doen nu ik met emeritaat ben.”
In 2019 werd u gevraagd om te preken in de gereformeerde kerk in Oisterwijk, de kerk van uw ouders en vanwaaruit ze ook begraven zijn. Wat deed dat met u?
„Mijn vader overleed in 2005, mijn moeder in 2010. Na de dienst kwamen veel kerkgangers naar me toe die vertelden hoeveel mijn ouders voor die gemeente hebben betekend. Beiden waren altijd heel actief in de kerk. Het deed me goed om naar die herinneringen te luisteren. Tegelijk zag ik dat God nog steeds in die kerk aanwezig is en verdergaat met Zijn werk. Dat gaf mij een gevoel van vrede en dankbaarheid.”
Als uw ouders die zondag in de kerk hadden gezeten, wat zouden ze dan van uw preek hebben gevonden?
„Ik preekte over de blindgeborene in Johannes 9. Als de discipelen die blindgeboren bedelaar zien, vragen ze aan Jezus of hij zijn handicap te danken heeft aan zijn eigen zonden of aan die van zijn ouders. Jezus antwoordt dan dat dit niet komt door welke zonde dan ook, maar dat die bedelaar blind is opdat Gods werken in hem zichtbaar worden.
Jezus leert Zijn discipelen om niet vanuit een oordeel naar die blinde te kijken, maar vanuit genade, hoop en liefde. Daar waren zij blind voor! Door dit Zijn leerlingen duidelijk te maken, opende Hij ook hún ogen. Ondertussen hoorde die bedelaar dat iemand hem een keer niet veroordeelde. Dat moet veel met hem hebben gedaan. Door Jezus’ woorden van hoop begon het licht van Gods genade te schijnen in zijn binnenste. Eigenlijk werd hij toen al gezond, nog voordat Jezus hem daadwerkelijk van zijn fysieke blindheid genas.
Ik hield de gemeente deze vraag voor: heb je al meteen je oordeel klaar als je iemands buitenkant ziet of kijk je vanuit liefde en mededogen naar anderen? Mijn ouders hebben mij altijd voorgeleefd om dat laatste te doen. Ik ben dus ook heel liefdevol opgevoed. In die zin was die preek een eerbetoon aan mijn ouders.”
Hoe kijkt u terug op uw opvoeding?
„Die was best traditioneel. Mijn vader was vooral in mijn tienerjaren veel aan het werk. Dus de opvoeding kwam vooral op het bordje van mijn moeder. Dat deed ze erg liefdevol. Dat zal wel komen doordat mijn ouders twee kinderen hebben verloren: een doodgeboren kindje en een broertje dat een dag heeft geleefd. Alle liefde die mijn moeder had, ging naar mij. Ik zeg weleens: Qua liefde had ze wel tien kinderen kunnen hebben.
Nadat mijn vader was overleden, las ik in een van zijn gebedenboekjes –hij schreef zijn gebeden namelijk op– dat hij het erg vond dat hij zo veel van mijn opvoeding heeft moeten missen. Toen ik dat las, ontroerde mij dat erg. Later heeft hij gelukkig wel veel tijd met mijn zoon en dochter, zijn kleinkinderen dus, kunnen doorbrengen. Ik hoop die familietraditie voort te zetten: om de week komt ons geliefde kleindochtertje van anderhalf jaar langs.”
En hoe is opa Bovenberg?
„Hetzelfde als hoe mijn vader met zijn kleinkinderen was: hij kon goed met kinderen omgaan. Ook ik vind het bijvoorbeeld leuk om met mijn kleinkinderen te spelen en daarin op te gaan. Ik houd van dat onbevangene, hoe ze van het leven kunnen genieten. Ik vind het daarom erg leuk dat onze schoondochter weer in verwachting is.”
En hoe was u als vader voor uw kinderen?
„Net als mijn ouders mij hebben laten zien hoe rijk het is om met God te leven, hebben mijn vrouw en ik dat ook geprobeerd te doen richting onze kinderen. We voelen ons erg gezegend dat ze nu beiden met Hem door het leven gaan. We hebben ze wel minder beschermd opgevoed. Mijn ouders stuurden me bijvoorbeeld naar een christelijke school en een christelijke voetbalclub. Ik kwam de eerste mensen buiten onze zuil pas echt tegen toen ik ging studeren. Wij hebben onze kinderen bewust niet naar een christelijke school gestuurd. Laat ze daar vooral kinderen van verschillende pluimage ontmoeten, vind ik.”
In 2020 bent u erg ziek geweest. U worstelde toen behoorlijk met het geloof.
„Ik heb toen door de ziekte van Lyme drie maanden op bed gelegen vanwege zenuwpijn in mijn bovenbenen. Ik heb het uitgeschreeuwd van de pijn. Daarbij kampte ik toen, zo bleek achteraf, ook nog met een peri-anaal abces. Ik had ook ontzettende last van de druk die hierop stond.
Ik heb nog nooit zo veel pijn geleden als toen. Ik vroeg God om genezing, maar kreeg geen antwoord. Ik voelde me net Job, ik snapte het nut van het lijden niet en ben geestelijk heel diep gegaan. Net als bij Job ging het mij tot dan toe altijd voor de wind. Op een gegeven moment zag ik zelfs het leven niet meer zitten. Gelukkig heeft God uiteindelijk toch de genezing gebracht, al heb ik nog altijd niet het gevoel volledig terug in mijn bovenbenen. De bacteriën hebben daar blijkbaar flink aan de zenuwen gevreten.”
Weet u zich net als Job door God gezegend, nu het leed achter de rug is?
„Absoluut. Ik kan gewoon weer fietsen en hardlopen. Daarbij heb ik ook meer begrip gekregen voor mensen die met chronische pijnen door het leven moeten. Ik ben er dus ook wijzer van geworden. Nu ben ik blij met elke dag die ik in goede gezondheid mag doorbrengen.”
U heeft zonde weleens gedefinieerd als het op de verkeerde plek zoeken naar geluk, buiten God. Valt u in die zin weleens in zonde?
„Zeker, ook ik zoek het geluk te vaak waar dat niet te vinden is. Daarom zou ik bijvoorbeeld graag meer willen doen voor kwetsbare, eenzame mensen die graag een bezoekje ontvangen. Dat kunnen mensen uit de kerk, vrienden of bekenden zijn. Maar hoewel ik weet dat me dat veel voldoening geeft, blijf ik mijn geluk vaak nog te veel zoeken in het schrijven van artikelen. In mijn studeerkamer voel ik me het veiligst.
Ik vind het moeilijk om me toe te leggen op de pastorale kant. Wat dat betreft zou ik graag op mijn moeder willen lijken. Die zette zich met volle overgave in voor een ander, vooral voor mensen die in de kreukels lagen. Dat kostte haar geen moeite, ze deed niets liever.
Ik denk ook dat Jezus vooral te vinden is in het kwetsbare. Zo bezien zou ik mijn geluk meer bij God zoeken als ik vaker zou omzien naar mensen die het moeilijk hebben. Dat ligt dus buiten mijn comfortzone, maar ik heb er wel verlangen naar.”
Nu u met emeritaat bent, zit u in de laatste levensfase. Denkt u soms al aan het einde?
„Daar denk ik zeker weleens aan. Dan zie ik uit naar het moment om Jezus straks in al Zijn glorie te zien. Het is waar wat de apostel Paulus schrijft aan de Korinthiërs: tijdens dit leven kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks zullen we oog in oog met Hem staan. Ik heb me mijn hele leven lang een door God geliefd mens gevoeld, maar dan zal ik pas volledig kennen zoals ik zelf gekend ben. Ik kan er ook naar verlangen om de schoonheid en eenheid van de schepping te zien, als Christus straks alle dingen nieuw maakt in Zijn Koninkrijk. Maar ik heb wel het gevoel dat ik hier op aarde nog wat taken te vervullen heb.”
U bent dus nog niet klaar om te sterven?
„Ik kan het sterven nu inderdaad nog niet omarmen, daarvoor sta ik nog te veel in het leven. Dat gold ook voor mijn oma. Op haar sterfbed zei ze tegen mij: Lans, ik kan nog zo veel, ik kan ook nog voor je bidden. Zij was toen 96 en ik begin dertig. Dat heeft veel indruk op mij gemaakt. Ze was tot op het laatste moment enorm betrokken op haar kinderen en kleinkinderen.”
U heeft weleens gezegd dat het sterven van uw oma een bekeringsmoment voor u was.
„Dat was het ook. Op moeilijke momenten denk ik hier nog weleens aan en put ik moed. Ik zag bij mijn oma echte liefde in actie: het mooiste wat ik in mijn leven heb gezien. Haar lichaam was op, maar in mijn grootmoeder zag ik de echtheid van God en ook hoeveel vreugde het geeft als je Hem mag kennen. Wat dat betreft zou ik net als mijn grootmoeder willen sterven: tot het laatste moment betrokken op de familie, maar tegelijk het sterven kunnen omarmen als het moment daar is. Precies zoals Christus dat ook deed.”