Met Keller op ontdekkingsreis naar een afgodenfabriek
Toen een maand geleden een van Amerika’s bekendste neocalvinisten overleed, pakte ik zijn boek ”Namaakgoden” (2010) weer eens uit de kast. Na zijn overlijden was er waardering, maar ook kritiek. Zijn les voor reformatorische christenen: ons aller hart is een afgodenfabriek.
Afgoden. Dat zijn niet Baäl en Zeus, of Donar en Wodan, of de beelden in de Sint-Jan. Nee, Tim Keller beschrijft de afgoden van de 21e eeuw. Hij formuleert dat ongeveer in de trant van vraag 95 van de Heidelbergse Catechismus: alles wat je hart en verbeelding meer in beslag neemt dan God is afgodendienst. Bij het herlezen van het boek valt me weer op hoe hij haarscherp analyseert wat er leeft in mijn hart – en mogelijk ook in dat van anderen.
Ook al heeft Keller een vlotte pen, toch ervaar je soms afstand, omdat hij royaal voorbeelden gebruikt uit de Amerikaanse (moderne) cultuur. Maar in dit geval is het gemakkelijk om een toepassing te maken naar de afgoden van de gereformeerde gezindte. En dan is het ineens een ontmaskerend boek. Bij moderne afgoderij denk je al snel aan popfestivals, donkere cafés, roodverlichte ramen of cocaïnesnuivers. Maar ook dichter bij huis staan die afgodsbeelden. De smartphone heeft zijn duizenden verslagen. Sociale media zijn hier en daar taboe, maar dan wordt WhatsApp gemakshalve niet meegeteld. En games, ach, dat is toch de moderne vorm van een schaakspel, waarin je ook stukken van de ander slaat?
Refohedonisten
Al lezend maakte ik aantekeningen en noteerde ik: het grote gevaar van de refokring is dat we de échte afgoden niet meer herkennen. Zoals die jongelui die met het grootste gemak naar Barcelona vliegen voor drie dagen vakantie, zonder na te denken over de stikstofuitstoot. Of hun ouders, die tevreden zijn met een wellness-arrangement, omdat ze net voor de derde keer een groter huis hebben gekocht, nu met een brede oprijlaan. Zijn we niet refohedonisten geworden, mensen voor wie genot, geluk en gemak het hoogste doel zijn in dit leven? Elke maand uit eten, twee fatbikes in de schuur, een koffiemachine van 1000 euro en twee keer in de week de pakketbezorger voor de deur?
Maar terwijl ik bladerde in Kellers ”Namaakgoden” ging het mes er dieper in. Zijn definitie van afgoderij voorkomt dat je blijft steken bij de buurman. Een mens zoekt óf God, zegt Keller, óf hij zoekt succes, romantiek, familie, status, populariteit, schoonheid of iets anders wat je belangrijk maakt en zekerheid geeft. Tja, dan komt het dichtbij. Dan blijft afgoderij dus niet beperkt tot mijn e-bike, maar leent ook mijn imposante boekenkast zich voor verafgoding. Niet alleen in de potjes multivitaminen, maar ook in de onberispelijke stropdas of het niet-zo-eenvoudige-hoedje schuilt ineens een afgod. Dan hoef ik niet meer neer te kijken op het meisje met die superkorte rok dat na kerktijd meteen een sigaret opsteekt. Of op dat pasgetrouwde stel dat een Hollywood-weddingvideo rondstuurt waarin de kerkdienst hooguit een bijrol heeft. Of op die predikant die bezweek voor de verleiding van een vorstelijk traktement en een veel te grote auto.
Nee, dan moet ik de hand in eigen boezem steken. Waarom ben ik stiekem trots dat mijn dochter niet naar de EO-Jongerendag gaat, terwijl tijdens m’n verjaardagsfeestje de Bijbel gesloten blijft? Waar komt mijn tomeloze ijver vandaan voor het behoud van de oude Bijbelvertaling, of juist voor de aanpassing ervan? Zou je daar ook een afgod van kunnen maken? En waarom oordeel ik zo gemakkelijk over die kennissen die hun homozoon met z’n vriend thuis laten komen, terwijl ik nog nooit voor hem gebeden heb?
Het antwoord is ontdekkend. Dat is omdat ik door iedereen aardig gevonden wil worden. Of omdat ik erg overtuigd ben van mijn eigen gelijk. Of omdat ik vrij wil zijn en me niet de les wil laten lezen door een ander. Of omdat ik kritiek moeilijk kan verkroppen.
Morele eigendunk
Aan de hand van de geschiedenis van de profeet Jona beschrijft Keller een reeks afgoden die diep verborgen liggen: de afgod van leerstellige zuiverheid, van pastorale prestaties of morele eigendunk. Ook dan staat het ”ik” in de plaats van God. Zulke afgoden had Jona, waardoor hij uiteindelijk de Ninevieten hun behoud niet gunde. Keller: „Een afgod kan een mens er uiteindelijk toe brengen het kwade goed en het goede kwaad te noemen. (…) De meest basale vraag die God aan ieder mensenhart stelt: heeft er naast Jezus Christus iets of iemand anders aanspraak gekregen op het vertrouwen, de eerste aandacht, de loyaliteit, de dienst, de vrees en vreugde van je hart?”
Dat Keller het menselijk hart beschrijft als een afgodenfabriek is niet origineel. Calvijn schrijft in zijn Institutie dat „de geest van de mens om zo te zeggen een werkplaats is waarin voortdurend afgodsbeelden gemaakt worden.” Weliswaar heeft hij het daar over de Roomse beeldendienst, maar hij wijst erop dat die afgoderij begint in die fabriek van de verbeelding.
Daarom is het moeilijk om zulke persoonlijke afgoden te ontmaskeren. Wie verslaafd is, of het nu gaat om tabak of porno, voelt diep vanbinnen dat er iets niet deugt. Maar hoe ontdek je of je te veel vertrouwt op je kinderen, je vlotte babbel, je scherpe geheugen, je mooie stem of je oudvaders?
Keller biedt daar handvatten voor. „De echte god van je hart is datgene waar je gedachten vanzelf naar toe gaan als er niets anders is dat je aandacht vraagt.” Onderzoek je dagdromen eens, stelt hij voor. Nog één die stevig binnenkomt: „Geld vloeit het gemakkelijkst in de richting van de grootste liefde van je hart.” Of deze: „Zoek je afgoden op de bodem van je pijnlijkste emoties, vooral die welke nooit schijnen weg te trekken en die je aanzetten tot daden waarvan je weet dat ze verkeerd zijn. (…) Wie zijn emoties als het ware met wortel en al uit de grond trekt, die zal vaak zien dat er afgoden aan bungelen.” En de enige remedie is radicale bekering: het de rug toekeren van die afgoden en het zoeken van de dingen die boven zijn, „de levende God, Die, als je Hem vindt, werkelijk je leven vervullen kan”.
Keller staat inmiddels weer op de plank. Naast Kershaw, Kohlbrugge en Krummacher is hij een buitenbeentje, maar de gereformeerde gezindte kan ongetwijfeld veel leren van het fileermes van een neocalvinist.
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.