Meditatie: Langste lied
Van deze uitnodiging en oproep kan niemand zich afmaken: alle heidenen en volkeren worden opgeroepen om de Heere te loven. En daar is reden voor vanwege Zijn goedertierenheid en waarheid: Hij is waarachtig gebleken in al Zijn verbondsbeloften. Want Christus is gekomen, en de Geest is uitgestort – naar Zijn belofte.
Daarin blinkt dat Hij betrouwbaar is, ondanks de onbetrouwbaarheid van Zijn verbondsvolk. Juist dat volk had God bevoorrecht door Zijn verbond en woorden te geven. Zo waren ze ook geroepen om als een licht voor de wereld te zijn. Een levend lied: looft de Heere, de God van Israël – alle heidenvolken: Filistijnen, Tyriërs en Moren. Hoe lang moet je dat zingen en heeft het wel zin?
Mondjesmaat kwamen ze: Rachab, Ruth. En toch leerden de vromen dit lange lied zingen als nodiging voor heidenen, als gebed tot God. Totdat ze daar in Handelingen 2 staan uit alle volken en het Evangelie verdergaat tot de einden der aarde. We moeten dus zo lang biddend zingen totdat ze er zijn van alle werelddelen van de aarde en de laatste uitverkorene toegebracht is. Wie zo zingt, bidt dubbel. Biddend hopen op wat God ons laat zingen, en het daarmee God voorhouden. Omdat Hij dit lied ons heeft opgegeven. Het is eigenlijk voorbede voor de zending en evangelisatie, ver weg en dichtbij. Klinkt dit lied in ons leven? Dan is het als levende evangelisatie. Want dat is echt uitnodigend als ons eigen leven daar een levend bewijs van is geworden. Als we zelf leerden leven van die goedertierenheid en waarachtigheid van God. Dat is Gods opzoekende liefde, die niet aflaat tot we als zondaren van bloed alleen leren leven. Daar word je zo gunnend van als deze psalm ons leren wil. Als je daar buiten staat, roept de psalm je toe: „Looft de Heere, alle heidenvolken.” Want zo ver reikt de arm van de Heere. Tot de heidenvolkeren toe.
Tot zo ver als u, jij, ik van God verwijderd zijn geraakt. Zo verzondigd als je leven is. „Loof de Heere, alle heidenvolken.” Als we onszelf niet meer kunnen redden, reikt daar de arm van de Heere. Want Zijn goedertierenheid, Zijn eenzijdige opzoekende, hartelijke, welwillende verbondsliefde –Zijn trouw tegenover onze ontrouw– is geweldig over ons. Daar drupt het bloed van Christus op verslagen harten. Op zielen die zichzelf hebben leren mishagen vanwege de zonde en ontrouw. Die erachter zijn gekomen dat onze ‘goedertierenheid’ zo vluchtig als een morgenwolk is en wij als Adam trouwbreuk hebben gepleegd (Hos. 6:4-7).
Ach, wat zou je dan bij jezelf nog zoeken als je daar de bron in je hart ontdekt? En dan dit lied horen. Van onverdiende genade, eeuwige liefde, oneindige trouw. Daar past de grootste heiden bij in, omdat het geschreven is in kostbaar bloed. Daar kan ook Gods kind weer terechtkomen en het als een nieuw lied ontvangen. Want wat is leven uit genade anders dan leven van Gods goedertierenheid? Dat Hij je op komt rapen waar je gevallen bent. „Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelf niet verloochenen” (2 Tim. 2:13). Dan blijkt keer op keer dat die goedertierenheid machtig over ons is en Zijn waarheid in der eeuwigheid. Zing je mee? Biddend, nodigend totdat ze er allemaal zijn. Uit elke stam, taal, volk en natie. Zingend voor de troon van God en het Lam. Eeuwig zingend van Gods goedertierenheden.
„Looft de Heere, alle heidenen; prijst Hem, alle natiën. Want Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, en de waarheid des Heeren is in der eeuwigheid. Hallelujah.” - Psalm 117:1-2