Slechts een kwart van de Nederlandse burgers heeft nog vertrouwen in de Tweede Kamer. Dat blijkt uit onderzoek van het CBS. Van toenemende polarisatie lijkt in de cijfers echter geen sprake.
De stikstofcrisis, de toeslagenaffaire en de kwestie-Groningen doen de politiek geen goed. Sinds 2012 onderzoekt het Centraal Bureau voor de Statistiek jaarlijks het vertrouwen van burgers in instituties. In al die tijd was het vertrouwen in de Tweede Kamer nog nooit zo laag; in het laatste kwartaal van 2022 kwam dat uit op 25 procent. Politici scoren met 21 procent zelfs nog lager.
Daarmee is de politiek de grote dissonant in het rijtje van te vertrouwen instituties, zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdonderzoeker bij het CBS. „Tijdens de coronacrisis zagen we het vertrouwen in instituties, zoals de gezondheidszorg, journalistiek en politie, flink toenemen.” Ook het geloof in de politiek lag met 53 procent in 2020 erg hoog. Een gevoel van saamhorigheid heeft namelijk een positief effect op het vertrouwen dat mensen hebben, legt de onderzoeker uit. „Nu corona voorbij is neemt dat vertrouwen weer iets af. Bij de politiek gaat het alleen wel heel hard naar beneden.”
Dat juist de landelijke overheid zo slecht scoort, komt volgens Van Mulligen door „een gevoel van onbehagen” dat bij burgers leeft. „Uit de cijfers blijkt maar weer dat mensen toch vooral de politiek verantwoordelijk houden voor de hoofdpijndossiers.” Van een landelijke vertrouwenscrisis is volgens hem echter geen sprake. „Nederland is een high trust society; bijna nergens ter wereld is het geloof in instituties zo hoog als hier.” De gezondheidszorg, de politie en de rechtspraak scoren daarbij het hoogst.
Wil de politiek het vertrouwen van de burgers terugwinnen, dan moet er wel echt wat gebeuren, zegt Van Mulligen. „We weten allemaal dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat.” Het tij keren wordt volgens hem een opgave, maar onmogelijk is het niet. „In voorgaande jaren steeg het vertrouwen in de politiek ook weer na een dip.”
Waar de politicus moeilijk te vertrouwen blijkt, scoort de medemens een stuk hoger. Zo’n 66 procent van de Nederlands zegt de medeburger te vertrouwen. Een getal dat sinds 2012 stijgt. „Blijkbaar valt het wel mee met de polarisatie waar iedereen het over heeft”, zegt Van Mulligen. „Misschien is die toenemende kloof alleen iets wat zich afspeelt op sociale media en opiniepagina’s. En valt het in het werkelijke leven wel mee. Anders zou dit cijfer niet gestegen zijn.”
Het vertrouwen in de medemens is onder laagopgeleiden (40 procent) wel een stuk lager dan onder hoogopgeleiden (89 procent). Volgens Van Mulligen is dat echter een tijdloos fenomeen. „Mensen die langer op school hebben gezeten eten gezonder, hebben een beter salaris en een groter netwerk. Ze hebben meer grip op het leven. Laagopgeleiden zijn afhankelijker van de grillen van het lot. Dat maakt ze wantrouwender naar de medemens.”
Tot slot scoort de kerk erg laag als het gaat om vertrouwen. Slechts 30 procent van de Nederlanders heeft vertrouwen in het religieuze instituut. Van Mulligen verbaast dat niet. „Dat cijfer schommelt al jaren rond de 30 procent.” Het komt volgens hem doordat Nederland seculariseert. „Onbekend maakt onbemind. De meeste Nederlanders zien nooit een kerk van binnen en horen alleen af en toe van een schandaal dat heeft plaatsgevonden in een of ander kerkgenootschap. Dat doet het vertrouwen geen goed.”