De Poolse apotheker Tadeusz Pankiewicz was in het Joodse getto van Krakau als enige niet-Joodse inwoner getuige van de meest gruwelijke misdaden tegen de weerloze bevolking. Maar op alle mogelijke manieren en met gevaar voor eigen leven hielp hij de Joden. Daarom werd hij na de Tweede Wereldoorlog door Yad Vashem erkend als een ”Rechtvaardige onder de Volkeren”.
Het getto van Krakau werd in 1941 door de Duitse bezetter opgezet. Joden werden verplicht om in een afgesloten stadswijk bij elkaar te gaan wonen en waren zo overgeleverd aan de grillen van de nazi’s. De Poolse apotheker Pankiewicz (1908-1993) was vanaf het begin de enige niet-Joodse inwoner van het getto. In zijn memoires schreef hij later: „De uittocht van de ontheemde Joden uit het getto is begonnen. Gehaast voortgedreven richting het grote Zgodyplein. Om hen heen staan Duitse politieagenten, elk met een geweer in de hand, vingers aan de trekker, klaar om te schieten. De menigte beweegt zich voor mijn ramen. Dat alles onder constant geschreeuw, te midden van meedogenloos slaan, schoppen en schieten. Er vallen veel doden, er zijn veel gewonden.” Hij voegde eraan toe: „Dit was nog maar het begin.”
Aanvankelijk wilde de bezetter dat Pankiewicz uit het getto zou vertrekken. Maar nadat was gebleken dat zijn voorgeslacht tot vier generaties terug arisch bloed had, kreeg hij –bizar genoeg– toch toestemming om op het terrein te blijven wonen en er zijn apotheek te blijven exploiteren. Zijn assistenten Irena, Helena en Aurelia kregen alleen vergunning om het getto in te gaan voor hun werk.
Door de vensters van zijn apotheek had Pankiewicz direct zicht op de verschrikkingen die zich op het grote Zgodyplein afspeelden. Hij was getuige van de ”Aktionen” (razzia’s), van de vernederingen die de Joden moesten ondergaan, van de dagelijkse ellende in het getto. De apotheker zag ook hoe Joden ruw in vrachtwagens en veewagons werden gepropt voor deportatie. Nadien „restte enkel nog het gejammer van degenen die in het getto achterbleven. En de pijn bij het afscheid of men elkaar ooit nog zou weerzien. Niemand kende op dat ogenblik de ware bedoelingen van de Duitsers.”
Oekraïense werkkampen
In zijn memoires schreef Pankiewicz naderhand: „Het gerucht ging dat de Joden naar de Oekraïne werden gebracht om daar op het land te werken. Enkele spoorwegbeambten vertelden dat ze met eigen ogen een enorm aantal barakken hadden gezien met daarin Joden uit alle delen van Europa. Ze maken het goed, werd verteld. Ze moesten er wel hard werken, maar voor eten en kleding werd gezorgd. Natuurlijk werden ze streng bewaakt en waren de barakken omringd door prikkeldraad. Ze mochten er ook geen brieven schrijven, daarom kwamen er geen berichten terug. Dit soort doorzichtige verhalen werd verteld en geloofd. Achteraf onbegrijpelijk dat niemand nog vermoedde dat er zoiets bestond als gaskamers, crematoria en het verbranden van stapels lijken.”
Pas maanden later bereikten verontrustende berichten het getto. En vielen voor het eerst de namen Belzec, Majdanek en Treblinka, kampen met hoge, rokende schoorstenen. Niemand dacht nog aan massamoord, verstikking door gas of verbranding in crematoria. Toch kwamen er steeds meer berichten over gruwelijke taferelen die zich hadden afgespeeld tijdens de transporten. Over overvolle treinen met mensen zonder water of enig voedsel die soms dagenlang stilstonden en dan verdwenen in de dichte bossen, omringd door prikkeldraad.
Tot op een dag zich het bericht verspreidde dat tandarts Bachner was ontsnapt tijdens een transport. Hij was naar de dichtstbijzijnde latrine gevlucht en daar midden in de kuil gesprongen. Hij stond er tot aan zijn borst in de menselijke uitwerpselen. Dat hield hij een paar dagen vol. Toen hij het geschreeuw van de Duitsers niet meer hoorde, klom hij ’s nachts uit zijn verschrikkelijke schuilplaats en keerde terug naar het getto. Hij had in de gaten dat er kampen bestonden waarin de Duitsers de aangevoerde gevangenen direct ombrachten en verbrandden. Dit nieuws van Bachner kwam hard aan in het getto. Waren de Duitsers écht zo laag gevallen?
Toevluchtsoord
Pankiewicz verstrekte in de apotheek aan het Zgodyplein niet alleen medicijnen, maar ook kalmerende middelen om angstige Joodse kinderen volledig stil te krijgen als de Joden zich moesten verstoppen tijdens Gestapo-invallen. Pankiewicz raakte bovendien betrokken bij het smokkelen van voedsel, het vinden van onderduikadressen buiten het getto en hij bewaarde Thorarollen en andere Joodse artefacten in een geheime kluis. De apotheek groeide langzaam uit tot een toevluchtsoord waar de bewoners van het getto dag en nacht hun verhaal kwijt konden.
In het diepste geheim fungeerde de apotheek ook als hoofdkwartier voor het ondergrondse verzet. De apotheker en zijn assistenten wisten dat ze daarmee hun leven riskeerden. Dat bleek temeer toen Pankiewicz tijdens een razzia door Duitse politieagenten uit de apotheek werd gesleurd en naar het Zgodyplein gebracht, om samen met anderen naar het vernietigingskamp in Bełżec te worden afgevoerd. Alleen door de tussenkomst van een hooggeplaatste SS-officier kon hij worden vrijgelaten.
Duimschroeven aangedraaid
Allengs werden de levensomstandigheden in het getto erbarmelijker. Toch waren er nog winkels en cafés waar het sociale leven bloeide. Mensen leken op de een of andere manier in staat om te kunnen overleven.
Aan deze periode van relatieve rust kwam medio 1942 een einde, herinnerde apotheker Pankiewicz zich later. „Massale razzia’s, het neerschieten van onschuldige mensen in de straten werden trieste dagelijkse realiteit. Bij twee acties stierven ongeveer 11.000 Joden ter plekke of werden naar vernietigingskamp Bełżec getransporteerd.”
In december 1942 werd het getto opgedeeld in deel A voor werkende mensen en deel B voor zieken en arbeidsongeschikten, gescheiden door prikkeldraad. De eersten zouden naar het dwangarbeidskamp Płaszów worden gestuurd; de laatsten werden meestal ter plekke vermoord. In het getto brak paniek uit. „De angstige vraag was: wie zou worden weggevoerd en wie mocht blijven? Er viel niets met zekerheid te zeggen”, aldus de apotheker.
De nazi’s draaiden de duimschroeven verder aan. Bewoners van getto B werden met grof geweld uit hun appartementen verdreven en op transport naar Auschwitz gesteld. Wie tegenstand bood of zich verborg kreeg ter plekke de kogel. Overgebleven huisraad werd uit de ramen gekieperd. De ongelukkige Joden mochten wel ieder een koffer klaarzetten, met hun naam erop. Die zouden de nazi’s nazenden als de Joden eenmaal op hun bestemming waren aangekomen – een gruwelijke smoes. De meeste ongelukkigen namen zodoende geen bagage mee. Ze wilden zich elke moeite besparen op hun waarschijnlijk allerlaatste reis. Niemand geloofde meer in de legendarische Joodse werkkampen in Oekraïne.
Rioolvlucht
Bij deze nieuwe, gewelddadige deportaties op het Zgodyplein verzorgde het apotheekpersoneel de gewonden met gratis verbandmiddelen en medicijnen. Verborgen hoeken van de apotheek dienden als schuilplaats om mensen te behoeden voor deportatie. Anderen probeerden het getto te verlaten via openingen in de hoofdriolering van het getto. Mensen kropen erin, beladen met spullen en vaak ook nog met een kind op de schouders. Tot hun middel waadden ze door riolen waarin uitwerpselen dreven en ratten rondkropen. Op die manier wisten sommigen nog de dans te ontspringen. Tot de SS’ers erachter kwamen en ze bij de uitmonding bij de rivier doodschoten.
Het Zgodyplein raakte langzaam leeg. De ontruiming van het getto naderde haar einde. Het was één slagveld. Te midden van met bloed bevlekte straten slingerden nog pakjes en mondvoorraad voor onderweg. Daartussen in fluweel gewikkelde religieuze voorwerpen: Thorahrollen, gebedenboeken en rituele gewaden.
Eind 1943 was er geen Jood meer te bekennen in het getto, de totale liquidatie was voltooid; SS-zetbaas Hans Frank verklaarde Krakau ”Judenrein”, vrij van Joden. Deze ”Slager van Polen” had zijn steentje bijgedragen aan de zogenaamde Endlösung van het Jodenvraagstuk. Het prikkeldraad werd als laatste overblijfsel van het getto verwijderd en de resten van de muren eromheen afgebroken, op twee stukken na.
Erkenning
Na de oorlog schreef apotheker Pankiewicz in zijn memoires: „Wij waren geen helden, wij deden alleen maar onze menselijke plicht.” Maar de jonge Irena Halpern dacht daar anders over: „Wij werden naar het Zgodyplein gedreven om gedeporteerd te worden. Toen we voorbij de apotheek kwamen, rukte ik me los, en stormde de apotheek binnen. Ik kende toen Tadeusz alleen omdat ik er soms medicijnen haalde voor mijn zieke moeder. Gebruikmakend van de chaos verstopte hij me en kon ik via een geheime achterdeur in het laboratorium ontsnappen. Tadeusz heeft mijn leven gered!” Na de bevrijding gaf haar getuigenis aan Yad Vashem, de officiële staatsinstelling van Israël voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust en de redders van Joden, de doorslag om Pankiewicz in 1983 te erkennen als ”Rechtvaardige onder Volkeren”.
Met Hans Frank liep het minder goed af. Het militaire tribunaal in Neurenberg eiste de doodstraf tegen hem. In de nacht van 15 op 16 oktober 1946 werd hij geëxecuteerd door ophanging.