Docenten op reformatorische middelbare scholen constateren dat steeds meer leerlingen kampen met gedragsproblemen. Dat stelt het onderwijs voor de vraag hoe daarmee om te gaan.
De reformatorische middelbare scholen lopen er al enkele jaren tegenaan: steeds meer leerlingen hebben door gedragsproblematiek extra begeleiding en zorg nodig. Dat heeft tot gevolg dat de instellingen voor speciaal onderwijs steeds voller zitten, net als de afdelingen waar leerlingen extra ondersteuning krijgen binnen het regulier onderwijs.
Uit de resultaten van een deze donderdag gepresenteerde enquête over gedragsproblematiek bij scholieren blijkt onder meer dat de voorzieningen die een dergelijke vorm van specialistisch onderwijs aanbieden in 2022 met 58,4 procent gegroeid zijn ten opzichte van 2014. Ruim 400 docenten van reformatorische middelbare scholen vulden de peiling van het samenwerkingsverband RefSVO in.
Belangrijke conclusie van het onderzoek is onder meer dat zo’n negentig procent van de onderwijsgevenden merkt dat steeds meer scholieren kampen met gedragsproblemen en dat de heftigheid daarvan toeneemt.
Die uitkomst verrast Johan Flier, bestuurder van RefSVO, niet. Leerlingen hebben een korter lontje en een kortere spanningsboog, hoort hij in de gesprekken die hij voert op scholen. Daarnaast wijst hij erop dat het aantal scholieren dat jeugdhulp krijgt de afgelopen jaren fors is toegenomen. „De problematiek onder jongeren is echt ingewikkelder geworden.”
Zo’n 70 procent van de respondenten wijst gezinsproblemen aan als oorzaak van de stijging van gedragsproblemen. Wat is er aan de hand in de gezinnen?
„We merken dat een deel van de ouders opvoeden moeilijk vindt. Het lukt hen niet altijd om thuis rust en structuur aan te brengen. Daarnaast zijn ook zij vatbaar voor de prestatiedruk in de maatschappij en zijn ze vaker uit huis voor werk of andere zaken.
Ik wil ervoor waken alle gezinnen over een kam te scheren. Maar ik merk wel dat bij een deel van de leerlingen de individuele aandacht en stabiliteit thuis ontbreekt. Daardoor komen scholieren soms overprikkeld en onrustig op school aan. In dit onderzoek valt echtscheiding overigens niet onder gezinsproblematiek, dat is als aparte factor meegenomen.”
Ruim negen op de tien docenten zijn het oneens met de stelling dat scholen onvoldoende luisteren naar de mening van ouders. Wat zegt dit?
„Twee dingen. Allereerst bevestigt het mijn beeld dat leraren ouders blijkbaar al op een optimale manier proberen te betrekken bij het onderwijs.
Daarnaast merk ik dat ouders en school soms ervaren dat ze tegenover elkaar komen te staan als het gaat om de begeleiding van een leerling. Zo gaf een kleine 70 procent van de respondenten aan dat ouders te hoge eisen stellen aan het onderwijs. Soms lopen de gesprekken tussen docent en ouder om die reden niet lekker. Dat kan ervoor zorgen dat onderwijsgevenden niet zitten te wachten op meer contact met het thuisfront van een leerling.
School en gezin zijn echter gezamenlijke partners in de opvoeding. Het zou wat mij betreft goed zijn als docenten in de gesprekken steeds dat gedeelde belang benadrukken. Ouders willen vooral gehoord worden. Zodra dat gebeurt, is de kou vaak al voor een groot deel uit de lucht.”
Het merendeel van de docenten vindt dat ze nog behoorlijk kunnen groeien in de ondersteuning van leerlingen met moeilijk gedrag in de les. Waar ziet u leerpunten?
„Ik miste in de enquête dat docenten hun eigen praktijk kritisch tegen het licht houden. Gezinsproblematiek, sociale media, prestatiedruk: het zijn overwegend factoren buiten de school. Maar ik denk dat er ook binnen de school zaken anders zouden kunnen. Docenten kunnen zichzelf bijvoorbeeld vaker de vraag stellen: begrijpen wij het gedrag van leerlingen wel goed? De buitenkant laat niet altijd zien wat er in zo’n scholier omgaat.
Als een jongere bijvoorbeeld recalcitrant gedrag vertoont, is de eerste reactie van een leerkracht vaak om dat gedrag te reguleren en te stoppen. En dat moet ook. Maar ik vraag me af of we in het onderwijs ook voldoende kijken naar wat er áchter dergelijk gedrag ligt. Waarom is een leerling opstandig? Waarom wordt hij agressief? Volgens mij zouden docenten daarop nog meer alert kunnen zijn.”
Dat is wellicht makkelijker gezegd dan gedaan in een klas met 25 tot 30 leerlingen.
„Natuurlijk kun je niet altijd op de gang een-op-een met een leerling praten, dat begrijp ik. Maar leerkrachten gebruiken soms ook te makkelijk het argument van tijdsdruk en klassengrootte. Niet alles kost extra lestijd of meer moeite. Heel concreet: sta je als leerkracht in de deuropening als de leerlingen binnenkomen om hen persoonlijk te begroeten? Of zit je achter je bureau je mail te lezen? Uiteraard snap ik dat je als docenten niet al het problematische gedrag kunt voorkomen. Maar je kunt er wel voor zorgen dat leerlingen zich gezien voelen. En dat kan wel degelijk een negatieve schreeuw om aandacht voorkomen.”
Welk huiswerk geeft dit onderzoek het onderwijs mee?
„Als reformatorische scholen zijn we de afgelopen jaren druk geweest met het inrichten van allerlei voorzieningen voor leerlingen die kampen met gedragsproblemen. Landelijk lopen we daarin voorop. Daar mogen we trots op zijn.
Het is nu tijd om pas op de plaats te maken. We moeten vooral nadenken over de vraag of het wel zo wenselijk is dat die specialistische onderwijsvormen zo hard groeien. Ook omdat onze leerlingen later moeten functioneren in een heel diverse samenleving. Welk gedrag kunnen docenten in het regulier onderwijs aan en wanneer sturen we onze leerlingen door naar een specialistische vorm van onderwijs? Over die vraag moeten we dieper nadenken.”