Gezondheid
Arts met oog voor de mens

Kundigheid is belangrijk voor het vak van huisarts, maar niet voldoende. Ook professioneel gedrag behoort tot de vereisten. Op dat punt valt er nog wel wat te verbeteren.

Van een huisarts mag naast vakinhoudelijke deskundigheid ook professioneel gedrag worden verwacht. beeld ANP
Van een huisarts mag naast vakinhoudelijke deskundigheid ook professioneel gedrag worden verwacht. beeld ANP

Na zeven jaar is zijn onderzoek naar de ontwikkeling van een professionele identiteit en professioneel gedrag bij aankomende huisartsen afgerond. In februari behaalde Pieter Barnhoorn (46) daarmee de doctorstitel. Barnhoorn is de aangewezen figuur voor zo’n studie. Twee dagen per week werkt hij als huisarts, de overige dagen is hij werkzaam bij de medische faculteit van de Universiteit Leiden, als onderzoeker en docent voor de basisopleiding met als specialismen zingeving en professionaliteit. Hij is voorzitter van de werkgroep professionaliteit van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs; binnen het Leids Universitair Medisch Centrum is hij voorzitter van de Commissie professionaliteit. Daar komen Leidse studenten geneeskunde die docenten ernstige zorgen baren vanwege hun gedrag.

Het onderwerp houdt Barnhoorn al lang bezig. Mede door ervaringen die hij zelf opdeed in het medische veld. „Onze middelste zoon kreeg op vijfjarige leeftijd absences. De neuroloog liet een EEG maken, maar dat toonde geen afwijkingen. Daarom volgde een slaapdeprivatie-EEG. Op mijn vraag wat eventuele volgende onderzoeken zouden toevoegen, kreeg ik te horen: „Meneer, ik ben de neuroloog, laat dit maar aan mij over.” Zo ging het door: geen antwoorden op mijn vragen, alleen maar meer onderzoeken. Ik had het gevoel dat ik tegenover een robot zat, terwijl je als arts in de eerste plaats méns moet zijn. Van Jezus lees je dat Hij met ontferming bewogen was. Dat is voor mij persoonlijk hét kenmerk van een goede arts: werkelijke betrokkenheid op medemensen.”

Onderzoek

19229773.JPG
Dr. Pieter Barnhoorn. beeld Nout Steenkamp

Het onderzoek van Barnhoorn naar het gedrag van praktiserende huisartsen leverde geen onthutsende cijfers op. Op 750.000 contacten, van spreekkamercontacten tot visites, waren er 484 brieven met in totaal 833 klachten. Ruwweg een derde daarvan betrof onprofessioneel gedrag van de huisarts. „Het gevoel niet serieus te zijn genomen, was de belangrijkste. Ook betuttelend gedrag en ongepaste opmerkingen scoorden behoorlijk hoog.”

Met nog geen 300 klachten over onprofessioneel gedrag op driekwart miljoen consultaties lijkt het probleem minimaal, maar Barnhoorn oordeelt anders. „Elke klacht op dit gebied moet je serieus nemen. Bovendien staat die voor een veelvoud aan ervaringen van mensen die niet de moed hadden om een brief te schrijven. Of de weg niet weten. Patiënten staan door hun afhankelijke positie al met 1-0 achter.”

Veel docenten en opleiders worstelen volgens de Leidse onderzoeker met het goed verwoorden van zorgwekkend gedrag bij studenten en huisartsen in opleiding. „Daarom laten ze het vaak maar lopen. Bij het doornemen van de dossiers van deze studenten denk je meer dan eens: het gaat al langer niet goed.”

Een bijkomend probleem is de tijd en moeite die het kost om disfunctionerende studenten geneeskunde of assistenten in opleiding richting de uitgang te krijgen. Wettelijk is dat mogelijk, maar in de praktijk gebeurt het zelden, weet Barnhoorn. „Door al het administratieve gedoe dat eraan verbonden is. Zelfs de mogelijkheden van commissies professionaliteit zijn beperkt.”

Garagehouder

Een toonbeeld van professioneel gedrag is voor de onderzoeker dat van zijn garagehouder. „Ik heb geen verstand van auto’s, maar die man legt alles netjes uit op een niveau dat ik aankan. Terwijl hij daar geen scholing voor heeft gehad. Dan kan het toch niet zo zijn dat artsen die er wel in worden geschoold, en ook nog eens veel meer verdienen, deze vaardigheid niet hebben?”

De Leidse huisarts en docent is geen voorstander van preventieve psychologische screening van studenten die geneeskunde willen gaan studeren. „Daarmee ontneem je studenten de mogelijkheid professioneel gedrag te ontwikkelen. Met name bij jongens, die in hun ontwikkeling achterlopen bij meisjes. Het zou betekenen dat we nóg meer blonde paardenstaarten in de collegebanken krijgen. De verdeling man-vrouw in de geneeskunde is al behoorlijk scheef. Ook mensen uit andere etnische culturen zou je ermee kunnen benadelen.”

Niet pluis

De meeste studenten die bij hun komst niet uitblinken in professioneel gedrag, ontwikkelen zich positief. „Bij een aantal zie je helaas wel een terugval, onder meer door negatieve rolmodellen. Die ben ik zelf ook tegengekomen tijdens mijn opleiding. Gelukkig stonden er veel meer positieve rolmodellen en mentoren tegenover. Het gedrag van zo’n enkele arts met onprofessioneel gedrag wekte bij mij juist het gevoel: zo’n dokter wil ik dus nooit worden.”

Huisartsen die als opleider fungeren, hebben in de optiek van Barnhoorn een zware verantwoordelijkheid. „Dat besef is er gelukkig ook.” Opleidende huisartsen zouden wel meer met hun intuïtie mogen doen, stelt de onderzoeker. „In de huisartsgeneeskunde is het zogeheten niet-pluisgevoel heel belangrijk. Je kunt er niet goed de vinger op leggen, maar je onderbuik zegt dat er iets ernstigs aan de hand is met de man of vrouw voor je. Datzelfde gevoel zouden opleiders serieus moeten nemen bij hun huisartsen in opleiding. Als je aan een van hen je moeder nooit zou toevertrouwen, moet je ook expliciet maken waar het probleem dan zit.”

Daarnaast mag volgens de kersverse doctor van docenten en opleiders worden verwacht dat ze studenten en huisartsen in opleiding durven bijschaven. En met hen willen nadenken over de vraag: wat voor dokter wil jij worden?

„Dan praten we over de professionele identiteitsvorming. Belangrijk is dat de aankomende huisarts beschikt over zelfinzicht. Ontbreekt dat, dan wordt het moeilijk en kun je de betreffende persoon beter adviseren voor een ander vak te kiezen. Werken in de zorg vraagt om flexibiliteit, bereidheid tot samenwerking en reflectie op eigen functioneren.”

Tijd- en cultuurgebonden

In het algemeen is Barnhoorn positief gestemd over de aandacht voor het ontwikkelen van professioneel gedrag in de opleiding tot (huis)arts. Dat aspect heeft een duidelijke plek gekregen in het curriculum en komt expliciet aan de orde tijdens de wekelijkse terugkomdagen. „Ik hoop dat het dankzij mijn proefschrift in de toekomst nog iets meer over de genoemde identiteitsvorming zal gaan.”

Het vormen van een professionele identiteit is voor Barnhoorn iets anders dan het kopiëren van gedrag van mentoren, opleiders of in een later stadium collega-huisartsen. „Het is juist belangrijk dat je binnen de vastgestelde kwaliteitsgrenzen je eigen professionele identiteit ontwikkelt. En blijft ontwikkelen, want professionaliteit is cultuur- en tijdsafhankelijk. Van een huisarts in Saudi-Arabië wordt ander gedrag verwacht dan van een huisarts in Nederland. En als het goed is, ben je nu op een andere wijze huisarts dan collega’s in 1950.”

Het ontwikkelen van een persoonlijke professionele identiteit vraagt om het onderkennen van eigen sterke én zwakke kanten. „Ik ben niet hetzelfde type huisarts als de collega’s met wie ik samenwerk. Aandacht voor zingevingsproblematiek vind ik bijvoorbeeld heel belangrijk. Dat weten mijn collega’s, dus mensen met vragen op dit gebied verwijzen ze naar mij. Omgekeerd weet ik waarin ik minder sterk ben. Het voordeel van een groepspraktijk is dat je patiënten kunt verwijzen naar een collega.”

Leuker

Gezien het belang van het vak mag van artsen meer worden verwacht dan de cao voorschrijft, vindt Barnhoorn. „Concreet: als de praktijk om acht uur start, moet je niet om klokslag acht uur aankomen. De computer moet worden opgestart, de ingekomen post gelezen… Daar mag de eerste patiënt niet de dupe van worden. Het kan ook niet zo zijn dat je om vier uur al onrustig wordt, omdat je om vijf uur de kinderen moet ophalen. Dan functioneer je vanaf vier uur al niet meer naar behoren en mag er om vijf voor vijf niemand bellen vanwege pijn op de borst. Je zult het dus anders moeten organiseren.”

In deze opvatting weet de Leidse huisarts en docent zich in toenemende mate bekritiseerd door studenten en jonge huisartsen, die vinden dat een goede dokter in de eerste plaats goed voor zichzelf zorgt. „Als ik dat hoor, krijg ik het gevoel dat ik te laat geboren ben. Voor mij is een goede dokter iemand die geniet van zijn vak en van het contact met patiënten. Het aantal uren dat ik maak en het geld dat ik ermee verdien, zijn van de tweede orde. Tegen studenten zeg ik soms: „Als je het houdt bij één partner, één auto en één huis kun je in plaats van tien rustig vijftien minuten per patiënt uittrekken. Dan verdien je iets minder, maar je hebt nog steeds een prima salaris, je werk wordt leuker en je houdt het langer vol.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Beste van RD

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer