Jesaja 53:5
„Maar Hij is om onze overtreding verwond, om onze ongerechtigheid is Hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden.”
Laten wij met een dankbaar gemoed overwegen wie de mens Christus Jezus was: dat Hij mens in onze plaats is geweest. Die, hoewel Hij de Heere uit de hemel was, onze schuld en straf, onze vloek en onze zonde op Zich nam. En dat Hij, niet als een God op aarde, maar als een worm en geen man in onze zwakheid, in onze onmacht, in onze toestand –waarin het Hem behaagde ons in alles gelijk te zijn en te wandelen zonder zonde– het geloof aan de Vader weer hersteld heeft, daarmee de gehele wet heeft vervuld en de Zijnen, die in Hem geloven, verlost heeft. Terwijl Hij in dat geloof, hoewel niets ziende dan het tegenovergestelde, met onze schuld en straf, een vloek voor hemel en aarde geworden, Zich aan het kruis heeft laten nagelen, en zo voor ons ongehoorzamen God gehoorzaam werd tot in de dood.
Maar laten wij ook niet te hoogmoedig zijn om, wie wij ook zijn mogen, te willen erkennen wat het inhoudt dat de mens zo geheel van zijn God is afgevallen, zodat hij geen gedachte noch verstand, geen hart noch gevoel meer heeft voor hetgeen God gedaan heeft tot zijn verlossing. Wat wij dus ook van het gedrag van de discipelen, van de Joden of van de Romeinen tegenover Jezus lezen, gaat ons aan.
Dr. H.F. Kohlbrugge, predikant te Elberfeld
(”Lijdenspreken”, 1847)