Discussie laait op: schetsen media tegenwoordig té positief beeld van Down?
Hadden we allemaal maar een beetje Down, zei televisiepresentator Gordon onlangs. Dat viel niet bij iedereen goed. Online laaide de decenniaoude discussie over de beeldvorming rond mensen met het syndroom van Down weer op.
Gordon sprak de gewraakte woorden in talkshow Op1 in de aanloop naar een nieuw seizoen van het programma ”Down the road”. Daarin gaat hij met een groep mensen met het syndroom van Down op reis. Demi, een ervaren begeleider in de gehandicaptenzorg, vergezelt de groep.
In het interview zegt Gordon dat de deelnemers laten zien „dat ze gewoon zelf kunnen functioneren en op zichzelf kunnen wonen.” Hij vervolgt: „Ik blijf het overal zeggen: Hadden we allemaal maar een beetje Down, dan zag de wereld er een stuk beter uit.” Op de vraag wat hij daarmee bedoelt, legt hij uit: „De oprechtheid, de eerlijkheid, de puurheid, de liefde. Gewoon het pure mens zijn. Zonder de vooroordelen, zonder de negatieve wanklanken die we allemaal hebben in onze maatschappij.”
Pijn
De uitspraken vallen bij Lars Duursma, die een broertje heeft met het syndroom van Down, helemaal verkeerd. De communicatie-expert betoogt op Twitter dat mensen met het syndroom van Down tegenwoordig „worden geëxploiteerd voor commercieel amusement.” De tv-programma’s schetsen volgens hem „een volstrekt verkeerd beeld van Down” en etaleren mensen met een beperking als een bezienswaardigheid.
Hoewel Duursma stelt blij te zijn dat mensen tegenwoordig anders naar Down kijken dan enkele decennia geleden, doet de opmerking van Gordon hem „ongelooflijk veel pijn.” Volgens Duursma is het stereotype dat op tv wordt neergezet van mensen met downsyndroom schadelijk.
In een podcast stelt Duursma dat van de mensen met Down maar 10 procent verstaanbaar kan spreken. Van die 10 procent zou nog eens 90 procent voor de tv-makers direct afvallen, omdat ze niet verbaal vaardig of slim genoeg zijn. De tv-kijker ziet dus volgens hem maar 1 procent van de in totaal ongeveer 13.000 Nederlanders met het syndroom van Down.
Kritiek dat mensen met Down als té sociaal vaardig en té slim worden geportretteerd; dat was enkele decennia geleden nog ondenkbaar. Toen was het heersende beeld dat kinderen met downsyndroom niets konden. Dat werd onder meer ingegeven door uitspraken van wetenschappers, vertelt Gert de Graaf van Stichting Downsyndroom. Zo zei een Amerikaans medicus in 1975 dat hij in zijn ervaring „met meer dan 800 mongolen” nog nooit iemand gezien had die licht gehandicapt was en die bijvoorbeeld maar enigszins zou kunnen leren lezen.
De Graaf duidt de huidige tv-programma’s waarin mensen met Down een rol spelen dan ook liever positief voor de emancipatie van de groep. Ook bij Stichting Downsyndroom speelt al vanaf de oprichting in 1988 de discussie over hoe positief je zou moeten schrijven over de aandoening. „De meningen zijn verdeeld, wij proberen de hele variatie in beeld te brengen in ons tijdschrift”, aldus De Graaf.
Hartafwijking
Hij stoort zich, in tegenstelling tot Duursma, niet aan de woorden van Gordon. Volgens hem zijn de uitspraken verkeerd opgevat. „Alsof hij bedoeld zou hebben: Ik wens iedereen een beetje een verstandelijke beperking en een grotere kans op een hartafwijking. Hij doelde op de openheid, spontaniteit en eerlijkheid van veel mensen met Down, en dat waardeer ik.”
Dat de amusementsprogramma’s waar Duursma op doelt geen representatief beeld geven van de groep mensen met Down, daar is De Graaf het mee eens. „Maar is dat gek? Ook een doorsnee spelprogramma stelt voorwaarden aan deelname. Ook daar worden vooral mensen uitgekozen die leuk overkomen en sociaal vaardig zijn.” Voor De Graaf zit er een groot verschil in het type programma: „Van een amusementsprogramma verwacht ik geen dwarsdoorsnede van de groep. Iets anders is het in geval van bijvoorbeeld een documentaire die het leven met het downsyndroom op een beschouwende manier bekijkt.”
Dat de mensen met een ernstiger vorm van Down helemaal niet zichtbaar zijn, bestrijdt De Graaf dan ook. „Je ziet wel mensen met behoorlijk wat beperkingen op tv, maar niet in dit soort programma’s.”
Daarnaast zijn de cijfers waar Duursma over spreekt volgens De Graaf overdreven. Hij wijst op enquêtes van Stichting Downsyndroom waarbij 28 procent van de ondervraagden aangeeft dat hun volwassen kind met Down goed verstaanbaar is voor vreemden. Onderzoeksorganisatie TNO rapporteert zelfs een percentage van bijna 50 procent dat zo praat dat de meeste mensen hen begrijpen.
Hoewel De Graaf dus niet negatief staat tegenover tv-programma’s als Down the road, die volgens hem integer worden gemaakt, snapt hij de huiver van iemand als Duursma wel enigszins. „Het risico bestaat dat dit soort programma’s doorslaat naar de andere kant. Dan wordt er ook weer een stereotype gebruikt. Alsof bijvoorbeeld iedereen met Down een hoop plezier heeft in zijn leven. Die labels kloppen natuurlijk nooit voor de hele groep.”