Gered. Zeven mensen en een hond
Op de rand van de hooizolder stond Barend Huigens naar het almaar stijgende water te kijken. Van beneden klonk het geloei van dieren in doodsnood. „Toen kwam bij mij in de gedachten: Heden ik, morgen gij.”
Het gezin overleefde de watersnood, ook al stond de boerderij bij Kerkwerve op een laag punt in de Schouwse polder. Gouwenaar B.A. Huigens (86) kan zich de gebeurtenissen tot in detail voor de geest halen.
Elk verhaal over de rampzondag begint met de storm van zaterdag. De zestienjarige Huigens was die avond bij een buurjongen. Fietsen kon hij op de terugweg wel vergeten. Lopend worstelde hij zich tegen de woedende wind in. Schuimvlokken waaiden over de Oosterscheldedijk. „Toen ik de Koskensweg in draaide, had ik de wind opeens schuin in de rug. Ik stapte op de fiets, maar heb het hele eind op de rem gestaan.”
Toch nog melken
Van slapen kwam weinig op de boerderijzolder, want de storm rukte aan het dak, met groot lawaai. De wind blies ook de emmers en melkbussen van het droogrek, de sloot in.
„Kom eruit”, riep vader van beneden. Hij had gezien dat de weilanden onderliepen. „Geef de beesten te eten, want als het water in de voederbak komt, eten ze niet meer.” En daarna moest Barend de koeien melken. De eerste emmer ging naar de hooizolder, voor het geval het gezin daar de toevlucht zou moeten zoeken. De rest van de melk verdween in het water dat inmiddels de stal in spoot door de gangen die ratten hadden gegraven in de aangestampte vloer.
„M’n hart, m’n hart”, riep vader Huigens. Hij had nooit hartklachten gehad, maar zag nu dat het verkeerd afliep. Zijn vee –gevoederd en gemolken– kwam even later om.
Hond gered
Schouwen was een grote polder zonder binnendijken en liep daardoor minder snel onder dan Duiveland, de andere helft van het eiland. Veel bewoners konden nog naar de zolder vluchten.
„Niet in huis blijven”, zei de oude buurman die bij het gezin inwoonde. „Naar de schuur.”
„Dat is onze redding geweest”, zegt Huigens nu. In de schuur konden ze de hooizolder op. In de lage polder kwam het water bijna 4 meter hoog te staan. „We hebben al het vee horen en zien verdrinken; de koeien en de drie paarden. Hartverscheurend. Toen we een paard naar adem zagen happen, zei vader: „Maak hem los.” Langs de hanenbalken liet ik me in de ruif vallen en trok de halster over de oren van het paard. Maar het dier wilde de stal niet uit en verdronk.”
In de wagenschuur ging de hond tekeer. „Hij was op een wagen gesprongen, maar kon niet weg, omdat hij aan de ketting lag. Met onze handen groeven we een gat in het hooi, trokken takkenbossen opzij en toen kon ik me laten zakken en hem losmaken en naar de zolder tillen. Ik had nog nooit een dier zo blij gezien.”
De zolder kraakte, want het water duwde de dode beesten omhoog. „We hadden het gevoel dat de schuur elk moment kon instorten.” Maar hij bleef overeind. „Later stopte het gekraak: het water was zo hoog gekomen dat de koeien klem lagen tegen de zolder. De bandenwagen hadden we vastgebonden, om er eventueel mee te vluchten. Maar het touw knapte af. Dat was maar goed ook: we zouden het nooit hebben gered. Toen het water zakte, is de wagen in een sloot teruggevonden. Het enige slachtoffer in mijn familie was een nicht die onder Zierikzee woonde. Ze kwam om tijdens de vlucht: de bestuurder zag een sloot niet, waardoor de wagen scheefzakte en mijn nicht eraf viel.”
Stil bij elkaar
Barend ging even het huis in om de pijp van zijn vader van de schoorsteen te halen. „De binnendeur sloeg met een klap achter me dicht, want in de schuur stond het water hoger dan in de opkamer. Wat er toen door me heen ging… Het was natuurlijk onverantwoord wat ik deed.” Met uiterste krachtsinspanning wist hij de deur open te duwen en uit het kamertje te ontsnappen voordat het water opnieuw tot grote hoogte steeg.
Moeder Huigens had een veilingkistje mee naar boven genomen, met daarin droge sokken en wat fruit. De emmer melk hing aan een haak. „Maar we hebben niets gegeten of gedronken. We zaten alleen maar stil bij elkaar: mijn ouders, vier kinderen, de oude buurman en de geredde hond. Ik kan je niet vertellen hoe koud en donker het was. Ik weet nog wat ik dacht: God regeert; als het slecht afloopt, heb ik niets te zeggen.”
De schuur –voor een deel van hout– bleef overeind, ook al beukten balken tegen de muren. Na een lange nacht werd het langzaam licht. „Rondom ons zag ik boerderijen tot aan de dakgoot in het water staan. De dijk was grijs. Dat begreep ik niet. Later werd duidelijk dat het modder was: het water was over de dijk geslagen en had die aan de binnenkant uitgehold.”
Redders
’s Maandagsavonds kwamen er mannen uit Wemeldinge in een roeiboot. „Het werd al donker, dus enkelen hadden gezegd: We gaan terug. Maar de schipper wilde toch naar ons huis. Ze keken door het dakraam en zagen lege bedden. Ze hakten een gat in het dak, keken op zolder en zeiden: „Ze zijn gevlucht of verdronken.” Toch besloot de schipper een rondje om de boerderij te varen. „Is hier iemand?” riepen ze. Vader riep terug. Zo werden we gered.” Zeven mensen en een hond.
„We zijn bij de dijk afgezet. Moeder kon bijna niet bovenkomen. We liepen naar café De Heerenkeet. Daar lag een vrouw met kapotte benen op de biljarttafel. Een schip bracht naar ons naar Zierikzee. Daar woonde moeders broer. Ik heb anderhalve dag onafgebroken geslapen. Toen vader door de stad liep, werd er tegen hem gezegd: „Er werd al verteld dat jullie verdronken waren.” Vader is nog met enkele buren naar de polder gevaren om te bekijken of er nog iets van waarde te redden was. De huizen van de buren stonden er nog, maar dat van ons was weg.”
Huigens ging eerst als evacué naar De Lier. „Door bemiddeling van ds. M. van der Klis, onze predikant in de christelijke gereformeerde kerk van Kerkwerve, kwamen we al snel op een boerderij in het Gelderse Elst terecht. Het heeft bijna twee jaar geduurd voordat we terug naar huis konden.”