Joodse existentie bedreigd in diaspora én Israël
Fundamenteel voor het Joodse bestaan, zowel individueel als collectief, is een ”existentie tot wederopzegging”. Dus leiden ze een bedreigd bestaan, wat betreft tijd en ruimte, betoogt de Duits-Joodse historicus Michael Wolffsohn.
Die dreigingsvolle woorden ”existentie tot wederopzegging” (”Existenz auf Widerruf”) klinken van buitenaf richting de Joodse wereld. Zij vormen de leidraad van ”Eine andere Jüdische Weltgeschichte” (Een andere Joodse wereldgeschiedenis), het nieuwste boek (2022) van Wolffsohn.
Deze rode draad heeft overigens heel oude papieren. Immers, sedert eeuwen worden tijdens de huiselijke viering van de Sederavond (vooravond van het Joodse paasfeest) uit de Haggada (rabbijnse literatuur) deze woorden geciteerd: „Want niet slechts eenmaal heeft men gepoogd ons (Joden) te vernietigen, maar in elke generatie wordt het steeds weer geprobeerd. Echter, de Eeuwige redt ons voor hen.”
Dit Joodse bestaansprincipe berust op smartelijke ondervinding, onderstreept Wolffsohn. De Joodse alertheid, angst en voorzichtigheid vormen een reactie op de realiteit. Of in de woorden van auteur en Shoah-overlevende Georges-Arthur Goldschmidt: „Iedere Jood weet van kinds af aan dat zijn status slechts voortduurt tot wederopzegging, dat men hem vroeger of later kan opjagen, bespotten, slaan of zelfs doden. En hij weet dat dit altijd al zo was.”
VN-hetze
Nu kan worden tegengeworpen dat de Haggada en Goldschmidt refereren aan het Joodse diasporabestaan. Met de stichting van de Joodse staat Israël in 1948 is de ”existentie tot wederopzegging” in elk geval toch deels verleden tijd.
Inderdaad hoeven Joden sinds Israëls staatkundige existentie niet langer om hun aanwezigheid elders te bedelen, schrijft Wolffsohn: „Wanneer hier of daar de existentie van Joden wordt opgezegd, hoeven zij zich niet meer te verlaten op de altijd opzegbare genade van staten die tot hun opname bereid zijn. Anders dan voor 1948 is in Israël het leven van Joden niet alleen veilig in de zin van het naakte overleven. Hun levenskwaliteit in Israël kan zich absoluut meten met die in West-Europa of de VS.”
Toch hoedt prof. Wolffsohn zich volkomen terecht voor onbezorgd optimisme. Ook de Joodse staat voelt de permanente dreiging van ”existentie tot wederopzegging” in het Midden-Oosten. Daarvoor is allereerst de Islamitische Republiek Iran verantwoordelijk, met in haar kielzog terreurgroepen van sjiitische (Hezbollah) of soennitische (Hamas, Palestijnse Islamitische Jihad) signatuur. Dan spreken we nog maar niet over de aanhoudende internationale hetze tegen Israël onder leiding van VN-organen.
Buitenstaanderstaat
Michael Brenner, hoogleraar Joodse geschiedenis in München, legt de vinger bij de zere plek: „Veel Joden krijgen van maatschappelijke zijde geen duidelijke ruggensteun voor het bestaansrecht van Israël. Wat ook ontbreekt, is dat men zich duidelijk distantieert van diegenen die de Joodse staat het bestaansrecht gladweg ontzeggen.” Denk aan het kritiekloos weergeven van de leus ”Palestine, free from the river to the sea” tijdens het WK-voetbal in Qatar. Dat is een regelrechte ontkenning van het bestaansrecht van de Joodse staat.
In 2016 constateerde Brenner in zijn boek ”Droom en werkelijkheid van de Joodse staat” dat Israël in zekere zin, zovele decennia na zijn stichting, nog dezelfde positie van ”de ander” inneemt als de rol van ”de ander” die de Joden duizenden jaren lang in de diaspora moesten spelen. Let wel, dat is een positie waaraan de zionisten eigenlijk wilden ontsnappen. Met andere woorden: ”het Joodse vraagstuk” van de 19e eeuw is in de 20e en 21e eeuw door ”het Israëlvraagstuk” opgevolgd! ”Israël” en ”antizionisme” hebben de begrippen ”Jood” en ”antisemitisme” als culturele code afgelost.
Dat brengt ons bij de scherpe analyse van literatuurwetenschapper Hans Mayer in zijn werk ”Aussenseiter” (Buitenstaander). Mayer concludeert dat de stichting van de staat Israël resulteerde in de thematisering van ”het Joodse vraagstuk” in de wereldpolitiek. Uit de ”Joodse buitenstaander” te midden van een niet-Joodse bevolking ontstond een ”Joodse buitenstaanderstaat” te midden van een niet-Joodse statengemeenschap.
De analyses van Brenner en Mayer herinneren aan de diepe verzuchting van de grondlegger van de moderne Joodse staat, de inspirator en organisator van het zionisme, Theodor Herzl: „Als men ons maar eens met rust liet… Maar ik geloof, men zal ons niet met rust laten.” Dat is nu ook volop zichtbaar, in de diaspora én in Israël. Vaak onder het antisemitische eufemisme ”Israëlkritiek”.
Verlies en gewin
Op feitelijke maar indringende wijze beschrijft Wolffsohn hoe de discriminatie, verdrijving en zelfs uitroeiing van Joodse gemeenschappen in de diaspora onder zowel christelijke als islamitische heersers uiteindelijk op de hoofden van deze Jodenhaters neerkwam.
Wolffsohn tekent deze historische les uit: „Daarmee is het antisemitisme voor het eerst sinds krap 2000 jaar veeleer een probleem voor niet-Joden, want zij verliezen loyale, vreedzame, energieke, vaak goed opgeleide burgers die de maatschappij materieel en ideëel verrijkten. Het verlies van de ”gastlanden” is Israëls gewin.”
Dat mag waar zijn, maar het Joodse lijden houdt aan, buiten en binnen Israël. Blijft dat leed onbezocht? Deze essentiële vraag wierp de Jood en christen Isaäc da Costa op. Hij gaf een Bijbels antwoord in de volgende versregels:
„Neen, antwoordt het Gods Woord, dat nimmer vergaat. Niet altijd blijft Isrel der volkeren smaad. Voor hem bad zijn Koning aan ’t smadelijk kruis. Haast komt de Verlosser tot Israëls kruis.”
De auteur is historicus. Dit artikel is gebaseerd op zijn lezing voor studentenvereniging Solidamentum op 6 december in Gouda.