Een groep docenten aan de beroemde Amerikaanse Yale University luidde vorige maand de noodklok. Vanwege hun conservatieve levensopvatting zijn ze door hun collega’s buiten de discussie geplaatst. Ze worden niet meer serieus genomen in het academisch debat. ”Gecanceld” heet dat tegenwoordig.
Voor reizigers die met het vliegtuig naar hun verre bestemming willen, is het een drama als ze op het mededelingenbord in de vertrekhal van hun luchthaven zien dat hun vlucht is gecanceld. Het betekent niets meer en niets minder dan dat de betreffende vlucht niet doorgaat. Reizigers kunnen niet verder.
Sinds 2019 heeft het woord ”cancellen” ook een heel andere lading gekregen. Met de opkomst van zowel de MeToo- als de Black Lives Matterbeweging is de term in zwang geraakt om duidelijk te maken dat iemand vanwege zijn afwijkende en onwelgevallige standpunten niet meer meedoet. Hij is buiten discussie geplaatst, wordt genegeerd en van tijd tot tijd ook weggezet als een onaangepast iemand.
In de hoek
Inmiddels is er zelfs sprake van een ”cancelcultuur”. Daarbij gaat het niet meer om mensen die op seksueel gebied of in de omgang met anders gekleurde mensen over de schreef gaan van wat maatschappelijk of ethisch wordt geaccepteerd. De term cancellen wordt tegenwoordig ook wel gebruikt om mensen met conservatieve of christelijke opvattingen in de hoek te zetten. Wie bijvoorbeeld bezwaar maakt tegen het drijven van de lhbti-lobby loopt in de wereld van onderwijs en wetenschap het risico om gecanceld te worden.
De boodschap is helder: met hen hoef je geen rekening te houden, aan hen behoef je geen aandacht te geven. Het is niet alleen verspilde moeite om met hen om te gaan, maar het kan ook schadelijk zijn voor je eigen imago. Op afstand zetten en houden dus.
Genegeerd worden is erger dan tegenstand verwerken. Wie genegeerd wordt, voelt zich afgeschreven. Het is kennelijk de moeite niet (meer) waard om de discussie met hem of haar aan te gaan. Wie wordt gecanceld staat erbuiten en kan in eenzaamheid zijn bestaan moeten leiden.
Orthodoxe christenen kunnen soms hun hoofd schudden of klagen als ze merken dat ze in hun (beroepsmatige) omgeving nauwelijks nog serieus worden genomen. Als ze constateren dat hun mening niet of nauwelijks wordt gevraagd, laat staan meeweegt, dan voelen ze zich alleen staan. Die reactie is heel begrijpelijk.
IJkpunten
Tegelijk is er nog een andere vraag. Moeten orthodoxe christenen zich niet afvragen of dit kwaad zich ook dichter bij huis manifesteert? Is er binnen hun eigen wereld ook niet sprake van een cancelcultuur?
Een paar voorbeelden: verschil van opvatting over accenten in de prediking kan er al toe leiden dat men in een hokje wordt geplaatst en dat het deurtje dichtgaat. Er is geen of nauwelijks gesprek en geen ontmoeting meer. Hooguit nog een formele handdruk op kerkelijke vergaderingen. Wie iets anders denkt over bepaalde tradities, wordt verdacht en daarmee is wezenlijk contact onmogelijk gemaakt. Wie een enigszins andere zienswijze heeft op de Bijbelvertaling –of het nu rekkelijker of preciezer is– kan meemaken dat hij binnen een reformatorische organisatie voortaan slechts nog geduld wordt. Is het niet zo dat ondergeschikte zaken vaak tot belangrijke ijkpunten worden verheven om aan de hand daarvan iemands ligging en geestelijke staat te beoordelen en hem vervolgens links of rechts te laten liggen? Is dat dan zo veel anders dan het cancellen waar de Yale-docenten over klaagden?
Is daarmee gezegd dat men alles maar moet accepteren? Is dit een pleidooi om alleen maar lief voor elkaar te zijn? Zeker niet. Er zijn grenzen, al kunnen die afhankelijk zijn van het soort samenwerking of contact dat er is. Reformatorische christenen zullen zich bijvoorbeeld gebonden weten aan Schrift en belijdenis als kaders waarbinnen men wil opereren. Maar daarbinnen is ruimte voor verschil van accent en opvatting. De vraag is of die ruimte elkaar wel voldoende wordt gegund. Is het niet zo dat in het gepolariseerde klimaat breuken worden geslagen die een levenslange verwijdering geven en het broederlijk gesprek onmogelijk maken?
Dat gesprek is immers wezenlijk en mag ook scherp zijn. Paulus was het fundamenteel oneens met Petrus en zei hem op het apostelconvent scherp de waarheid. Maar uiteindelijk reikte hij hem de broederhand. Terwijl helder zal zijn dat de accentverschillen tussen beide apostelen bleven bestaan. Zou het niet heilzaam zijn wanneer broeders van hetzelfde reformatorische huis, soms zelfs binnen hetzelfde kerkverband, die van mening verschillen dan wel andere accenten leggen, elkaar opzochten om het gesprek aan te gaan?
Kerkelijke grenzen
Als ds. W.C. Lamain, predikant in de Gereformeerde Gemeenten vanuit Amerika, een bezoek bracht aan Nederland, was de woning van de christelijke gereformeerde ds. R. Kok een van de eerste adressen die hij bezocht. Vervolgens ging hij naar de oud gereformeerde ds. J. van der Poel in Ede om daar te preken. Er waren tussen hen drieën verschillen in prediking en in leer. Maar over de kerkelijke grenzen heen spraken ze van hart tot hart en voelden ze zich aan elkaar verbonden. Zelfs de aansluiting van ds. R. Kok bij de Christelijke Gereformeerde Kerken was voor ds. Lamain geen reden zijn broeder te cancellen.
Nog een voorbeeld: bij een van de eerste vergaderingen van Stichting Reformatorische Publicatie had de oud gereformeerde ds. E. du Marchie van Voorthuijsen in de pauze een zeer hartelijk gesprek met de hervormde ds. B. Haverkamp. Terwijl de accenten in de prediking en het kerkelijk standpunt van beiden echt wel verschilden. Zou dat vandaag de dag ook niet vaker kunnen?
Zou het niet van belang zijn als er meer ruimte kwam om elkaar te dragen en te verdragen? Dat zou tot zegen kunnen zijn. Dat heeft het verleden bewezen.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.