Rouwen om een broertje of zusje dat nooit naast je zat
Een baby afstaan aan de dood, al voor de geboorte. Een drietal auteurs loopt er niet voor weg om dit thema aan de orde te stellen. Hoe vind je woorden voor het verdriet van broertjes of zusjes en hun ouders?
Wat voor boek lees je in gezinsverband als rouw om een ongeboren kindje je wereld binnenkomt? Wat bied je kinderen aan om zelf te lezen, of hoe geef je er, als de situatie daarom vraagt, op school aandacht aan? Afgelopen maanden verschenen drie boeken die laten zien welke impact het overlijden van een kindje in de moederschoot heeft. Ada Schouten-Verrips doet dat in ”Een leeg wiegje” vanuit een christelijke levensovertuiging. In ”Voor altijd ons kind” van Marjolein Visser staat vooral de beleving van de ouders centraal, ook als is het boek volgens de achterflap bedoeld voor de leeftijd 6 tot 99 jaar. ”Donsdag” laat je juist de pijn van een broer of zus ervaren.
Voor een christen lijkt ”Een leeg wiegje" de meest logische keuze, ook omdat in de andere twee boeken, hoe fijngevoelig ook, God de grote afwezige is. Tegelijkertijd blijft staan dat, als er één onderwerp is waarbij geen ”one size fits all”-oplossing voorhanden is, het dit wel is.
Schouten, en met haar illustrator Linda Heijnekamp, kiest voor een letterlijke weergave van de omstandigheden, met veel details. We zien een jong gezin in blijde verwachting, een onzekere tijd in het ziekenhuis en tranen bij het mandje met daarin de dode baby en het graf. Dat is confronterend, maar tegelijkertijd kan het helpend en sturend zijn voor jonge lezers. De een zal ervan gaan dromen, de ander wil juist de feiten kennen.
De auteur legt veel nadruk op de troost die ligt in de wetenschap dat het kindje nu bij God is. Dat wordt uitgesproken door de ouders, opa, juf en de dominee. In die vanzelfsprekendheid en de snelheid waarmee dat gaat, zal niet iedereen mee kunnen komen. Vader, moeder en kinderen mogen vragen hebben en weerstand voelen, daar zijn ze mens voor. Dat een plaats geven en uitspreken is al een deel van de verwerking.
Afgrond
In ”Voor altijd ons kind" zijn het vooral de tekeningen die het verhaal vertellen. De weinige tekst die in het boek staat, voegt wel duidelijk iets toe. Neem de prachtige openingszin: „Je was nog maar zo klein als een kiezelsteen, maar wij waren al zo blij als de zon en de maan samen.” Op elke bladzijde zijn een man en een vrouw te zien die in een bootje een reis afleggen door een wisselend landschap, waarin een waslijn vol kleertjes een deel van het verhaal vertelt. De illustratie waarop de boot een afgrond in stort en de ouders eruit tuimelen, zegt meer dan duizend woorden. Richting het einde van het boek vervolgen ze hun reis, zo goed en zo kwaad als het gaat.
De boodschap van het boek is dat verwerken tijd kost en ouders vooral zelf een weg moeten vinden. Omstanders die hun verloren kind een engeltje of ster noemen, daar kunnen de hoofdpersonen niets mee. „Engeltjes en sterren kun je niet vasthouden.” Naar kinderen zoek je op de rake tekeningen van Janneke Ipenburg tevergeefs. Dat werpt de vraag op wat zij met dit boek aan moeten. Komt juist het verdriet van de ouders hier op de eerste plaats en is er wel ruimte voor het kind om uit zijn draaikolk aan emoties te ontsnappen? Misschien helpt ”Voor altijd ons kind” kinderen vooral het verdriet van hun ouders beter te begrijpen.
Eendenkuiken
Kinderverdriet is wezenlijk anders, merk je als je ”Donsdag” openslaat. Ook hierin komen de problemen van de ouders, die een enerverende periode met vruchtbaarheidsbehandelingen meemaken, aan bod. Maar het gaat vooral over Gaston die, terwijl zijn ouders op een roze wolk leven, zijn beste vriend verliest en als een eenzame zoeker zijn weg gaat. Intussen heeft hij te kampen met dat gekke gevoel van wel een zusje willen, maar er tegelijkertijd geen raad mee weten. „Papa heeft een baby in zijn hoofd”, vertrouwt hij de lezer toe als zijn vader weer eens geen tijd voor hem heeft. En: „Alsof ze vergeten waren dat ze al een kind hadden.” Het eendenkuiken dat hij verzorgt, is de enige stabiele factor in zijn leven, maar ook daarin speelt loslaten een rol.
De woordkeus van Dieltiens is eenvoudig en passend bij een kind, maar wordt helaas wel een keer ontsierd door een bastaardvloek. In poëtische zinnen maakt ze de lezer deelgenoot van het rijke gevoelsleven van Gaston, ook nadat duidelijk is dat hij zijn babyzusje nooit zal ontmoeten. De illustraties doen daar nog een schepje bovenop. De eenzaamheid druipt van de bladzijden af en bezorgt je kippenvel.
Dat maakt meteen de vraag wakker of dit een boek is dat ik mijn kind in deze gezinsomstandigheden zou aanbieden. Is dit wat het kind nodig heeft en kan het dit aan? Dat zal heel verschillend liggen. ”Donsdag” heb ik uit kunnen lezen omdat Gastons verdriet het mijne niet is. Zou het dat wel zijn, dan was ik denk ik niet ver gekomen, maar had ik ook het warme einde gemist.
Te midden van diep verdriet kun je naar een boek grijpen om grip op je gevoelens te krijgen, maar dat is een jas die niet iedereen past. Je kunt ook een strandwandeling maken, eindeloos origami vouwen, of, zoals in ”Donsdag”, een kuiken cadeau krijgen dat zich aan je gaat hechten.