Geen enkel ander kind heeft de ontwikkelingen naar de Afscheiding van 1834 in Ulrum van zo dichtbij meegemaakt als Helenius de Cock, de 10-jarige zoon van ds. Hendrik de Cock.
Ga maar na: vader na botsing met andere predikanten geschorst, zusje gestorven, moeder in tranen en in gebed, rauwe soldaten over de vloer, veel meeleven van kerkleden, vader de gevangenis in, gezin uit de pastorie gezet, verhuizing naar Drenthe.
Helenius de Cock werd op 1 november 1824 –200 jaar geleden– geboren als eerste kind in het jonge gezin van ds. Hendrik de Cock en zijn eega Frouwe Venema. Zij woonden toen in de pastorie van de hervormde gemeente van het dorpje Eppenhuizen, gelegen tussen Uithuizen en Zandeweer. Het gezin vertrok enkele jaren later naar Noordlaren en kwam in 1829 naar Ulrum. Daar zat Helenius meestal met zijn moeder in de domineesbank van de hervormde kerk. Hij heeft vaders preken aangehoord en ingedronken.
Hij zal gemerkt hebben hoe spannend de toestand werd na de schorsing van zijn vader, eind 1833. Hoe zouden de kerkelijke vergaderingen reageren op vaders oproep tot een goed gereformeerd kerkelijk leven? Hoe heeft Helenius het ervaren dat zijn vader de lange reis naar Den Haag maakte om met koning Willem I en met vooraanstaande mensen in kerk en maatschappij te spreken? En toen kwam daar het moment van het sterven van zijn zieke zusje Jantje op 5 oktober 1834. Toen was de toestand voor vader zo dat er geen enkel uitzicht meer bestond op herstel in het ambt. Helenius maakte kennis met ds. H.P. Scholte uit Brabant, die ook de kerk weer gereformeerd wilde maken.
Gevangenis
Daarop volgde de Afscheiding: op 13 en 14 oktober 1834. Eerst nam de kerkenraad van Ulrum dat besluit, daarna ook een groot deel van de gemeente. Men nam afscheid van ‘de valse kerk’, het hervormde kerkgenootschap. Men wilde terug naar een zelfstandig kerkelijk leven. Maar rumoerige taferelen in Ulrums kerk werden er de oorzaak van dat vader De Cock in een Groningse gevangenis belandde; daar zat hij in de winter van 1834-1835 drie maanden straf uit. Het hele gebeuren is tot op hoge leeftijd bij Helenius op zijn netvlies blijven staan.
Nog tijdens de gevangenschap van vader moest het gezin De Cock de Ulrumse pastorie uit, waarna het uiteindelijk onderdak kreeg bij een bevriende medestander in Smilde. Direct na ontslag uit de gevangenis ging Hendrik de Cock verder met zijn missie: het stichten van afgescheiden gemeenten in het Groningerland, Friesland, Drenthe, Overijssel en (sporadisch) nog in andere regio’s. Hendrik de Cock institueerde meer dan 85 gemeenten. Naast hem waren onder anderen Simon van Velzen en Anthony Brummelkamp actief voor de opbouw van een afgescheiden gereformeerd kerkelijk leven.
Biddende moeder
Helenius heeft al deze ontwikkelingen meegemaakt toen hij een puber was. Hij zal van zijn moeder –vader was veel onderweg– de nodige informatie hebben gekregen, maar zij was voor hem ook het voorbeeld van een biddende vrouw die niet alleen aan haar eigen gezin dacht, maar ook de nood van de gemeenten aan de Heiland opdroeg. Helenius heeft zijn vader altijd hooggeacht en voelde zich nauw met zijn strijd verbonden.
Het gezin De Cock verhuisde eind jaren 1830 uit Smilde naar de stad Groningen, naar een woning in de Guldenstraat boven de kerkzaal van de afgescheiden gemeente. Deze hadden de afgescheidenen gekocht van de rooms-katholieken. Daar gaf vader Hendrik de Cock op vaste tijden lessen aan (vaak eenvoudige) mannen die het voornemen hadden ooit te dienen als predikant. Bij die groep heeft ook Helenius zich aangesloten, omdat ook hij hetzelfde doel had. Toen zijn vader stierf –najaar 1842– was Helenius nog niet helemaal klaar met zijn opleiding. Maar de nieuwe docent, ds. Tamme Foppes de Haan (die zich in 1838 had afgescheiden), nam de lessen over. En in 1843/1844 slaagde Helenius voor de examens. Doordat er een enorm tekort was aan voorgangers, duurde het niet lang of ook Helenius de Cock kreeg een flink aantal beroepen. Hij had zijn naam mee, al was hij toen nog geen 20 jaar. Een unicum.
Merkwaardig
Als student van 18 jaar was Helenius de Cock op 2 april 1843 voorgegaan in de kerkdienst(en) te Ulrum, de plaats van zijn jeugd. Het zal een merkwaardig gebeuren zijn geweest voor de kerkgangers: de hun zo bekende jonge De Cock nu al bijna predikant. Deze kerkdiensten werden nog gehouden in de kuiperij van de intussen overleden weduwe Geertje Koster-Hulshoff, waar de Afscheiding in oktober 1834 was getekend. Maar in juni 1843 kreeg Ulrum een nieuw kerkgebouwtje: Helenius moet op die zondag dat hij in Ulrum preekte de contouren van het nieuwe kerkje goed hebben kunnen waarnemen.
Het beroep door de afgescheiden gemeente te Nieuwe Pekela (met Meeden) nam Helenius aan. En zo werd hij op 21 april 1844 predikant van de afgescheidenen in de regio waar de wortels van zijn ouders lagen. De preek die hij hield bij zijn intrede ging over Jeremia 1:5-7, een zeer toepasselijke tekst vanwege de jeugdigheid van de nieuwe predikant. Na ruim twee jaar nam hij het beroep naar de afgescheiden kerk te Appingedam aan; deze gemeente ging met de kleine kerk van Bierum samenwerken. Helenius de Cock werd hun eerste predikant. Hij trouwde in 1846 met de 19-jarige Anna van Beest van Andel uit ’s-Hertogenbosch; in hun huwelijk werden veertien kinderen geboren. Anna was een dochter van de Brabantse koopman Jan H. van Beest van Andel.
In 1847 veranderde De Cock alweer van standplaats: in juli 1847 werd hij verbonden aan de kerk van ’s-Hertogenbosch. In deze gemeente diende De Cock ruim vier jaar. Op 11 januari 1852 werd hij predikant van de kerk te Kampen.
Docent
Doordat de generale synode van Zwolle in 1854 Helenius de Cock benoemde tot docent aan de nieuw te stichten Theologische School in Kampen, kwam er een eind aan zijn dienst als predikant, hoewel hij uiteraard vaak gevraagd werd om op de zondagen voor te gaan. Aan deze kerkelijke opleiding dienden ook de predikanten A. Brummelkamp, T.F. de Haan en S. van Velzen.
Over zijn dienst als docent in Kampen houd ik het kort. De Cock doceerde een groot aantal vakken, waaronder vakken zoals Nederlands, geschiedenis en Latijn en Grieks. Dit alles behoorde tot de zogeheten literarische afdeling, een soort vooropleiding voor de eigenlijke theologische studie. Verder gaf hij les in de vakken Bijbelse geschiedenis, inleiding tot de Heilige Schrift en het kerkrecht. Door het emeritaat van De Haan in 1860 kreeg De Cock een nieuwe taak in het doceren van dogmatiek, exegese (uitleg van de Bijbel) en symboliek (kennis van de belijdenissen).
In de leer van verbond en doop volgde hij zijn vader: de genadige liefde van God staat centraal in het verbond. Dat is een welgemeende daad van God, Die mensen verkiest en op die manier reddend in de wereld bezig is Zich een volk te vergaderen. Verbond en verkiezing vallen –hoe nauw ook op elkaar betrokken– niet samen, maar hebben in het heilswerk van God hun eigen plaats en betekenis.
Biografie
Een belangrijke bijdrage aan de geschiedschrijving leverde Helenius met zijn documentaire biografie van het leven en werk van zijn vader. Hij is daar in de jaren 1850 mee begonnen en organiseerde het zo dat hij vragenlijsten naar diverse gemeenten (door zijn vader gesticht) stuurde, in de hoop dat hij de beschikking kreeg over getuigenissen van hen die de Afscheiding in hun stad of dorp persoonlijk hadden meegemaakt. Dat lukte in een groot aantal gevallen prima, maar door het ontbreken van te veel feitelijke gegevens is het beeld van vader Hendrik de Cock niet compleet. Desondanks werd het door Helenius opgezette werk zeer gewaardeerd en kreeg het na jaren nog een herdruk – een bewijs dat het een goed leesbare tekst bevatte voor iedere meelevende kerkganger.
Helenius werd in 1891 weduwnaar; een eenzaam leven dreigde. Hij trouwde opnieuw, in de zomer van 1893, met de 47-jarige Clara P.H. Dozy, dochter uit een rijke Leidse familie die zich in de 17e eeuw als arm hugenotengezin in Holland had gevestigd.
In Kampen gaf De Cock in 1892/1893 nog lessen, maar in de laatste maanden van 1893 moest dat vanwege ziekte worden beëindigd. Hij verzwakte zo dat hij de laatste weken van zijn leven niet meer in staat was enig werk te verrichten. Helenius de Cock overleed op dinsdag 2 januari 1894. Zijn tweede vrouw overleefde hem vijf jaar.