De Finse theoloog Erkki Kojonen timmert momenteel nogal aan de weg met zijn variant van theïstische evolutie. Lukt het hem God, schepping, evolutie en intelligent design dicht bij elkaar houden en samen een plek te geven? De hamvraag is ten slotte welke plek hij inruimt voor de Bijbelse scheppingsleer.
Biologen lopen geregeld tegen het probleem aan dat er complexe structuren in levende wezens bestaan, waarvan de evolutietheorie de herkomst niet kan verklaren. Het oog, een bacteriële zweepstaart en andere structuren lijken eerder ontworpen dan door toeval te zijn ontstaan.
Ontwerp is overal in de natuur waarneembaar. Maar dat mag sinds ‘Darwin’ geen ontwerp meer worden genoemd, omdat „iedereen tot in het diepst van zijn botten moet voelen” dat het is ontstaan door toeval, stelt de Britse evolutiebioloog Richard Dawkins in zijn boek ”God als misvatting” (2006). Darwin geloofde immers ook in een „ontwerp zonder ontwerper”? De sterkste aanwijzingen voor ontwerp zouden daarom niet meer dan een illusie zijn.
Met Dawkins’ opvatting hebben steeds meer biologen moeite. De Oxfordse fysioloog Denis Noble, in 1960 Dawkins’ co-promotor, herkent steeds vaker doelgerichtheid, creativiteit en innovatie in de natuur, met name in de genen. Naar zijn idee heeft zelfs een cel als kleinste, maar complexe eenheid van leven een soort intelligentie en doelgerichtheid. Volgens hem steunt de huidige biologie op de rigide aannames die meer dan een eeuw geleden zijn opgesteld om een gebrek aan bewijs voor Darwins evolutietheorie te compenseren.
Sommige aanhangers van de evolutietheorie erkennen zelfs dat allerlei complexe structuren wijzen op een intelligent ontwerp. Dat doen bijvoorbeeld de evolutiebiologen Bret Weinstein en Heather Heying in hun podcastserie DarkHorse . Maar zij vertrouwen erop dat de evolutiebiologie daarvoor wel een keer een oplossing zal vinden.
Natuurlijke theologie
Erkki Kojonen, theoloog aan de Universiteit van Helsinki, benadert het ontwerpprobleem op een geheel eigen manier. Naar zijn mening schieten evolutionaire processen en toeval tekort om intelligent ontwerp in de natuur te verklaren. Evolutie heeft wat hulp nodig van intelligent design: de biologische complexiteit is volgens hem onmogelijk zonder „scheppende geest”, stelt hij in zijn boek ”The Compatibility of Evolution and Design”. Hij timmert momenteel aan de weg met zijn pogingen om evolutie en een vorm van natuurlijke theologie met elkaar te verbinden.
De natuurlijke theologie probeert met de rede, het verstand, het bestaan van God te bewijzen uit de natuur. De huidige intelligentdesignbeweging is daaruit voortgekomen. De natuurlijke theologie beleefde in de negentiende eeuw haar hoogtepunt met het boek ”Natural Theology” van William Paley (1743-1805). Deze Britse filosoof introduceerde in zijn boek zijn horlogemakersargument: wie op een uitgestrekte heide een steen vindt, zal niet concluderen dat die steen een maker heeft. Vindt hij er echter een horloge, dan moet dat door iemand zijn gemaakt; een horloge ontstaat immers niet spontaan. Wanneer Paley de complexiteit van de schepping bezag, concludeerde hij dat de schepping een Maker heeft; en deze wereldmaker is God.
Paley geloofde dus in God omdat hij ontwerp in de natuur waarnam. In navolging van de Oxfordse theoloog Alister McGrath breidt Kojonen Paley’s argument uit. De Fin gelooft niet alleen in God omdat hij biologisch ontwerp in de natuur waarneemt, maar neemt tegelijk ook ontwerp in de natuur waar omdat hij in God gelooft.
Daarmee wil hij zijn seculiere medewetenschapper iets bieden: hoe biologisch ontwerp kan dienen als natuurlijk bewijs voor het bestaan van God. „Doelgerichtheid en ontwerp moeten we niet alleen zien als iets dat theologie in de natuur inleest, maar ook als iets dat we kunnen aflezen uit de natuurlijke orde.”
„Doelgerichtheid en ontwerp kunnen we aflezen uit de natuurlijke orde” - Erkki Kojonen, theoloog Universiteit van Helsinki
Theïstische evolutie
Op voorhand gaat Kojonen ervan uit dat de evolutietheorie klopt en dat schepping en evolutie elkaar niet uitsluiten. „Het algemene idee van schepping door een natuurlijk proces spreekt de scheppingsleer niet tegen.” Hij hangt dus een vorm van theïstische evolutie aan: het idee dat God de natuurlijke orde zou hebben geschapen via natuurlijke processen.
Tegelijk neemt de Fin ook afstand van de gebruikelijke visie op theïstische evolutie. Vooraanstaande theïstisch evolutionisten, onder wie de Amerikaanse filosofe Nancey Murphy, wijzen een intelligent ontwerp in de natuur categorisch af. Volgens haar heeft God het evolutieproces wel bestuurd, hoewel dat nergens uit de natuur blijkt. Zo houdt ze afstand tot intelligent design en aanvaardt ze de evolutietheorie in al zijn facetten. Maar wat de functie van een scheppende God in dit proces is, licht ze vervolgens niet nader toe. Geen wonder dat atheïstistische wetenschappers zich afvragen waarvoor deze theïstisch evolutionisten God eigenlijk nog nodig hebben.
Ook Kojonen noemt de visie van Murphy een „vreemde” stellingname. „Ze schijnt te bevestigen dat God complexe organismen tot stand heeft gebracht en dat deze organismen doelbewust tot stand gebracht lijken te zijn. Desondanks geeft de schijn van ontwerp Murphy geen reden om te geloven dat organismen daadwerkelijk doelbewust zijn geschapen.”
Wat hem betreft moeten christenen proberen om zo’n tegenstrijdige en tegenintuïtieve redenering zien te vermijden. Hij noemt Murphy’s redenering een naturalisme-van-de-gaten: het methodologisch naturalisme dat God buiten het wetenschappelijk onderzoek sluit, wordt dan gebruikt als vooronderstelling in de discussie over wereldbeelden. Door zo te redeneren, kan niemand ooit enig bewijs voor een intelligente Ontwerper zien in de schepping. Het valt Kojonen op dat filosofen en theologen in hun kritiek op intelligent design vooral steunen op argumenten uit hun evolutiegeloof; en niet omdat de natuur hen niet intuïtief kan overtuigen van het bestaan van een doelgericht ontwerp in de natuur.
Metaaldetector
Maar is het wetenschappelijk bewijs voor evolutie dan niet in tegenspraak met het geloof in God? Kojonen gaat er ontspannen mee om. Hij verwerpt de gedachte dat alleen de naturalistische wetenschap tot ware uitspraken over de werkelijkheid leidt. Wetenschap werkt als een metaaldetector, betoogt hij: het signaleert alleen wat het waar kan nemen. De rest blijft onontdekt door de naturalistische wetenschap.
„Wetenschap werkt als een metaaldetector: het signaleert alleen wat het waar kan nemen” - Erkki Kojonen, theoloog Universiteit van Helsinki
Bovendien hoeft het ontwerpargument de Schepper niet te bewijzen, maar het ondersteunt het geloof in een doelgerichte schepping wel. Het idee dat de natuurlijke orde doelgericht is geschapen, is immers een deel van de scheppingsleer, en dat is onlosmakelijk verbonden met het christelijk geloof, betoogt de Finse theoloog. Maar ook buiten het christelijk geloof om kan iedereen een doelbewust ontwerp waarnemen in de natuur.
Toch wijst Kojonen de evolutietheorie niet af. Sterker, hij verdedigt een geleidelijke ontwikkeling gedurende miljarden jaren. Schepping, evolutie en intelligent design vullen elkaar aan, meent hij. „Ze vormen geen tegenstelling, zoals vaak wordt gedacht.”
Finetuning
Hoe ziet hij die combinatie dan voor zich? „Doelgerichtheid lijkt te strijden met toeval en natuurlijke selectie, de drijvende krachten achter het evolutieproces”, constateert de theoloog. Maar doelgericht intelligent ontwerp in de natuur hoeft niet te worden verklaard via niet-doelgerichte toevallige processen. De schepping is immers doelgericht. Dat blijkt volgens hem vooral uit de finetuning van het universum: alles is zo nauwkeurig op elkaar afgestemd dat er leven mogelijk is.
Kojonen oppert dat God ook na de vermeende oerknal het heelal verder heeft vormgegeven door het geschikt te maken voor leven. Hij heeft het alles gegeven wat nodig is om biologische complexiteit mogelijk te maken. Pas binnen die doelgerichtheid van het intelligent ontworpen universum kunnen evolutionaire processen plaatsvinden.
Hij noemt dit een „indirect ontwerp”, waarin „evolutieprocessen afhankelijk zijn van het intelligente ontwerp van het heelal”. Omdat God de randvoorwaarden voor leven finetunede, kan hij –naar zijn mening– intelligent ontwerp in de natuur toeschrijven aan God als intelligent Ontwerper. Op deze manier houdt hij schepping, evolutie en intelligent design bij elkaar.
Op die manier schrijft de Fin meer ‘scheppingsdaden’ toe aan God dan de meeste theïstisch evolutionisten doen. Zij stellen dat dé goddelijke scheppingsdaad de oerknal was, waarbij God aan de geschapen deeltjes het vermogen had meegegeven om zich onder Zijn toezicht of leiding te combineren tot sterren, planeten en biologisch leven.
Net als de meeste theïstisch evolutionisten betoogt Kojonen verder dat goddelijk ingrijpen bij het ontstaan en de ontwikkeling van leven niet nodig is. Dat leidt volgens hem slechts tot een god-van-de-gaten: de filosofische benadering dat God heeft ingegrepen in Zijn schepping op momenten die de naturalistische wetenschap (nog) niet kan verklaren.
Neem het oog van de adelaar als voorbeeld. In Kojonens visie verklaren louter evolutionaire processen het ontstaan van het oog volledig, maar het geldt tegelijk ook als sterk bewijs van intelligent ontwerp. Goddelijk ingrijpen in de schepping was hiervoor overbodig; God heeft ook niet per se toezicht gehouden op de noodzakelijke evolutionaire processen. Het bestaan van finetuning in het heelal is hiervoor naar zijn mening voldoende: daardoor ondersteunt intelligent design de evolutionaire processen.
Intern conflict
Gevoelsmatig wringt deze poging om evolutie en intelligent design te verenigen. Vier wetenschappers, betrokken bij het Discovery Institute in Seattle, voeren onder leiding van filosoof Stephen Dilley in een artikel in het wetenschappelijke openaccess-tijdschrift MDPI een aantal wetenschappelijke argumenten tegen Kojonens visie aan. „Kojonen stelt dat biologisch ontwerp zintuigelijk waarneembaar is en tot stand is gekomen zonder goddelijk ingrijpen.”
Ze noemen zijn gedachtegang vooral filosofisch, en niet theologisch. Maar zijn idee staat of valt wel met wetenschappelijke onderbouwing. Wat blijkt? „Kojonens visie op ontwerp staat haaks op de feiten. Zijn ‘huwelijk’ van evolutie en ontwerp heeft een groot probleem: het systeem dat sterk bewijs levert voor ontwerp, ondermijnt evolutie en andersom. Een deel van zijn model zaagt de tak af waarop het andere deel zit.” Ze bespeuren een intern conflict.
Mensen weten uit ervaring dat er meer nodig is dan toeval om complexe dingen of nauwkeurig afgestelde systemen te maken. Ze voelen intuïtief aan waar de scheppende grenzen liggen van de doelloze natuur. Daarop is de natuurlijke theologie gebaseerd. De wetenschappers verwijten Kojonen dat zijn model zulke basale zaken juist ondermijnt. Hij neemt afstand van de gangbare opvattingen van intelligent design. Zo toont in de redenering van de Fin een arendsoog evenveel van een intelligent ontwerp als een stuk steen. Maar dat is inconsistent met de menselijke ervaring en intuïtie.
Ten slotte, Kojonen begint zijn wetenschappelijke zoektocht in de intuïties van de natuurlijke theologie. De Bijbelse scheppingsleer komt niet eens ter sprake. En dat is een bewuste keuze . Het gaat hem primair om een filosofisch systeem over de kennis van God uit de natuur en niet uit de Bijbel. Daardoor blijft het Bijbelboek Genesis, dat de schepping beschrijft, volledig buiten beeld.
The Compatibility of Evolution and Design, E.V.R. Kojonen; uitg. Palgrave MacMillan, Londen; 224 pag.; €117,00.