Theïstisch evolutionisme niet verenigbaar met geloof, maar ook niet met wetenschap
De evolutietheorie is in de wetenschap breed aanvaard als een verklaring voor de herkomst van deze wereld en van onszelf. Theïstisch evolutionisme, de visie dat God evolutieprocessen heeft gebruikt om de wereld, inclusief de mens, te scheppen, wint ook in de gereformeerde gezindte aan aanhang, met name in de academische wereld.
Het is dan ook goed dat Bart van den Dikkenberg, wetenschapsjournalist bij het Reformatorisch Dagblad, in ”De werken van Zijn handen” dit gedachtegoed van kritisch commentaar voorziet.
De auteur onderzoekt in dit boek of het theïstisch evolutionisme een begaanbare weg is voor wie onverkort wil vasthouden aan de Bijbel als het Woord van God en tegelijk zijn logisch denkvermogen geen geweld wil aandoen. Hij is bepaald niet de eerste die dit doet. Zo zijn er in de afgelopen tien tot vijftien jaar zes boeken verschenen van de hoogleraren Ouweneel, Paul, Andrews en Van Bemmel, en van drie De Vriesen die er ook allemaal op ingaan. Maar dit boek is wel heel veelomvattend en voegt zeker het nodige toe aan de eerder verschenen boeken. Van den Dikkenberg geeft met name een behoorlijk compleet overzicht van de argumenten tegen klassieke én theïstische evolutie, en laat verder zien op welke punten theïstische evolutie in strijd is met de Bijbel.
Na een inleiding op theïstische evolutie volgt een zestal hoofdstukken met een meer wetenschapsfilosofische insteek. Kern ervan is dat natuurwetenschap bestaat uit het verklaren van verschijnselen in de ons omringende wereld op basis van natuurlijke oorzaken. Dit wordt wel het ”methodisch naturalisme” genoemd. Zoals Van den Dikkenberg terecht aangeeft, doen ook christelijke wetenschappers dit bij het verklaren van verschijnselen, omdat ze geloven dat God wetmatigheden in de natuur heeft gelegd. Het gaat echter te ver als voor alle vragen van het leven uitsluitend materialistische verklaringen van de ons omringende werkelijkheid acceptabel zijn. Door deze methode ook van toepassing te verklaren op de vraag naar de oorsprong van het leven en op de verdere ontwikkeling ervan, heeft schepping van iets uit niets per definitie geen plek. Ook al zou de evolutietheorie op zeer veel punten falen, dan nog komt schepping niet in beeld. Want alleen natuurlijke oorzaken vormen de verklaringsmogelijkheid en het is dan de uitdaging om een betere theorie te vinden.
In vijftien hoofdstukken bespreekt Van den Dikkenberg vervolgens redelijk gedetailleerd de evolutietheorie, waarbij hij onderscheid maakt tussen kosmologische evolutie (het ontstaan van het heelal door middel van een oerknal), chemische evolutie (het ontstaan van eencellig leven uit dode materie) en biologische evolutie (het ontwikkelen van alle leven op aarde uit eencelligen). Zo gaat hij in op de verondersteld hoge ouderdom van de aarde en de bezwaren daartegen, zoals de aanwezigheid van eiwitten in fossielen. Hij bespreekt de theorie van de oerknal en de vele vragen daarbij en benoemt de ongekende moeilijkheden voor de verklaring van het ontstaan van leven en de evolutie ervan op aarde op basis van mutaties en natuurlijke selectie.
Geloof
In evaluaties vat Van den Dikkenberg die bezwaren per hoofdstuk samen. Dat geeft een waardevol overzicht waarbij hij mijns inziens een enkele keer iets te gemakkelijk is met zijn conclusies. De stelling aan het einde van hoofdstuk 9 dat „uit onderzoek in de kosmologie, geologie en biologie blijkt dat de aarde hooguit duizenden jaren oud kan zijn” lijkt me wat kort door de bocht. Zijn evaluatie aan het einde van het hoofdstuk ervoor, over het theïstisch evolutionisme, is echter de spijker op zijn kop. Als God niet betrokken is op Zijn schepping, wat is dan de betekenis van het begrip theïstisch? En als het wel zo is, waar zit hem dat dan in, en hoe verhoudt zich dat met het naturalisme van de wetenschap? Zowel qua wetenschap als qua geloof gaat het wringen. Maar wel het meest bij het geloof.
Dat dit laatste zo is laat Van den Dikkenberg zien in ruim twintig hoofdstukken waarin hij de consequenties van theïstische evolutie voor de geloofsleer bespreekt. Hij geeft helder aan dat er vele gevolgen zijn. Theïstische evolutie verduistert dat de dood als gevolg van de zonde in de wereld is gekomen, want volgens de evolutieleer is die er altijd geweest. Dat de mens naar Gods beeld is geschapen, met ziel en lichaam, verliest zijn betekenis, want volgens de evolutietheorie is hij geëvolueerd vanuit een aapachtige voorouder. Daarmee ontkent theïstische evolutie expliciet of impliciet wat de Bijbel leert over de staat der rechtheid, de historiciteit van de zondeval en de erfschuld en dat verduistert het verlossingswerk door Christus. Dit tast niet alleen de betrouwbaarheid van het Oude maar ook van het Nieuwe Testament aan, waarin vele keren naar Genesis 1-11 wordt verwezen, onder meer in het geslachtsregister van Christus tot Adam.
Wat Van den Dikkenberg ook kort benoemt is dat theïstische evolutie de scheppingsorde aantast van man en vrouw en daarmee de uniciteit van het huwelijk. Dat had wat uitgebreider gekund. Het is niet toevallig dat aanvaarding van de evolutietheorie veelal ook tot uiting komt in het verschuiven van opvattingen over de vrouw in het ambt en over homoseksualiteit. Het lijkt me ook geheel terecht dat hij afsluit met een hoofdstuk waarin hij een verband legt tussen het accepteren van de evolutietheorie en kerkverlating.
Structuur
Van den Dikkenberg heeft een waardevol boek geschreven, met een uniek karakter doordat hij vrij volledig en relatief diep op de evolutietheorie ingaat. Hij heeft zich er bepaald niet gemakkelijk van afgemaakt. Hij heeft geprobeerd de materie zo bevattelijk mogelijk weer te geven, maar sommige delen zullen toch over de hoofden van veel lezers heen gaan. Dat komt deels doordat het gewoon moeilijke stof is, maar soms ook doordat begrippen of bezwaren tegen de theorie zonder enige verdere introductie worden gebruikt. Ik noem zinnen als: „Ook de egaal verdeelde kosmische achtergrondstraling is een mysterie.” Of: „Daarnaast voorspelt het Lambda-CDM-model veel meer materie dan in het heelal wordt waargenomen.” Doordat achtergrondinformatie ontbreekt zijn dit soort bezwaren niet te volgen. Anderzijds bevat het boek veel verduidelijkende tabellen en illustraties en een uitgebreide verklarende woordenlijst.
Door de veelheid aan informatie is de rode draad van het boek niet altijd helder, hoewel een evaluatie aan het eind van elk hoofdstuk dit probeert te ondervangen. Maar als er een herdruk komt, wat ik hoop, verdient het aanbeveling om de structuur van het boek nog eens te herzien. In plaats van een opdeling in 46 hoofdstukken lijkt het mij beter het boek op te delen in thema’s en de huidige hoofdstukken onderdeel van die thema’s te laten zijn. Verder zouden erg diepgaande delen, die alleen voor betrokken academici echt te volgen zijn, voor de geïnteresseerden in een annex kunnen worden geplaatst. Daarmee blijft de inhoud bewaard, maar wordt het boek toegankelijker voor veel lezers. De thematiek is het waard.
Wim de Vries is hoogleraar milieusysteemanalyse bij Wageningen University
De werken van Zijn handen, Bart van den Dikkenberg; uitg. De Banier; 464 blz.; € 29,95