Binnenland
Prof. dr. Van Praag: Religie blijft een groot mysterie

In deze artikelenserie wordt iedere maand de schijnwerper gericht op een persoon die vaak in het nieuws is of was. Vandaag: Herman van Praag, emeritus hoogleraar psychiatrie.

Jurriën Dekker en Wim van Egdom
8 December 2014 17:20Gewijzigd op 15 November 2020 14:59
Prof. dr. Herman van Praag. beeld RD, Anton Dommerholt
Prof. dr. Herman van Praag. beeld RD, Anton Dommerholt

Hij is 85 jaar oud, maar actief als was hij net afgestudeerd. In de wereld van de psychiatrie wordt de naam van prof. dr. Herman Meïr van Praag in binnen- 
en buitenland met respect genoemd. „De mens is echt meer dan zijn brein. We weten nog zó ontzaglijk veel niet.”

Vanuit de studeerkamer van het riante Apeldoornse appartement dat hij samen met zijn vrouw bewoont, is er direct uitzicht op Paleis Het Loo. „Dit was de bestuurskamer van het weeshuis dat vroeger in dit pand gevestigd was”, legt hij uit, terwijl hij snel wat opgestapelde paperassen aan de kant schuift.

Hoge plafonds, hoge ramen. Een massieve schouw met originele Delfts blauwe tegeltjes. Aan de wanden portretten van voorouders. Op de grond overal boeken en stapels papier. Voor het raam staat zijn bureau, waarop een exemplaar van de Nieuwe Bijbel­vertaling ligt. En het Boek ligt er niet voor de sier. Het is stukgelezen.

Herman van Praag is een Jood. Hij overleefde in de oorlog drie kampen. „Dat is natuurlijk een wonder.” Geknakt heeft het „barbarendom” hem niet, zegt hij zelf. Wel is hij door alles wat hij meemaakte mede gevormd. „Toen ik er levend uitkwam, heb ik mezelf voorgenomen iets van m’n leven te maken.”

Het gezin waar Herman van Praag opgroeide was door en door Joods, maar religie speelde er amper een rol. „We waren echte socialistische zionisten. Zelfs de grote Joodse feesten werden bij ons nauwelijks gevierd.”

De weg omhoog, zoals hij het zelf noemt, vond hij door drie gebeurtenissen. De eerste keer dat hij nadrukkelijk betrokken werd op de Joodse religie was bij zijn heimelijke bar mitswa in Kamp Barneveld. „Ik moest toen teksten uit de Joodse Bijbel voorbereiden en dat trok me. Ik begon de Eeuwige te zien als een suprême Leer­meester, een super-Mozes, een Mentor.” Het tweede markeringspunt in zijn leven was de „wedergeboorte” van de staat Israël in 1948. „Een 2000 jaar lang gekoesterde droom van het Joodse volk was werkelijkheid geworden. Dat leek toch op een godswonder?” De derde gebeurtenis die hem stempelde, was het overlijden van zijn oudste kleinzoon op zevenjarige leeftijd. „Waarom moest dat, vroeg ik toen aan de Eeuwige. Ik meende een antwoord te krijgen, namelijk dat ik Hem daarvoor niet ter verantwoording moest roepen. Er is ook zoiets als toeval, een samenloop van omstandigheden. Voor toeval is niemand verantwoordelijk. Dat maakt toeval tot toeval”.

Herman van Praag ontwikkelde zich ondertussen tot een invloedrijk psychiater. Als een van de eersten zag hij de enorme mogelijkheden van biologisch onderzoek in de psychiatrie en de ontwikkeling van medicijnen die invloed zouden hebben op gestoorde functies in de hersenen en zodoende ook op het gevoel en het gedrag van patiënten.

Aan het begin van uw werk in de psychiatrie benadrukte u sterk de biologische kant van ziekten. Nu keert u zich tegen iemand als dr. Dick Swaab, die stelt dat wij niet meer zijn dan ons brein.

„Dat is een ongeoorloofde reductie van ons mens-zijn, zo’n slogan. Als ik iets van een individu wil weten, heb ik er niets aan om naar zijn brein te kijken. Dan moet ik met hem praten, hem vragen stellen, zijn omgeving onderzoeken. Ja, we zijn er dankzij ons brein, maar we zijn niet ons brein. We vallen er niet mee samen. Gelukkig niet. Want als wij alleen ons brein zouden zijn, dan blijft het geestelijk bestaan onbeheerd achter. Dan zouden we eigenlijk ook geen vrij mens meer zijn, omdat ons gedrag dan in hoofdzaak gestuurd zou worden door chemische processen in onze hersenen.

In de tijd dat ik net in de psychiatrie begon, was er helemaal geen aandacht voor het biologische. Dat was fout. Maar nu is het bij sommigen volstrekt doorgeslagen. Alsof een individu naast een brein niet ook een geest zou hebben. De geest maakt hem uniek en die geest vinden we in het brein niet terug.”

Religiositeit is, volgens u, dus niet alleen een product van het brein, zoals anderen wel stellen.

„Nee, dat lijkt mij een misvatting. De wortels van religiositeit, oftewel de behoefte het bestaan een verticale dimensie te geven, ligt op psychologisch en niet op biologisch niveau. Velen vinden in zo’n bovenmenselijk universum steun en troost. De hersenen maken het mogelijk dat die religieuze behoeften bevredigd worden.”

God heeft Zich geopenbaard in de Bijbel, zeggen orthodoxe Joden en christenen.

„Dat kunnen ze vinden, maar we kunnen niet bewijzen dat het zo is. Het tegendeel, wat bijvoorbeeld professor Harry Kuitert stelt, trouwens evenmin. Komt alle spreken over Boven van beneden? Ik weet het niet. Hij weet het niet. Bewijzen, zijn er niet noch voor het een, noch voor het ander. Ikzelf heb geen godsbewijzen nodig. Ter vergelijking: ik houd zielsveel van mijn vrouw. Maar ik kan dat niet bewijzen. Ik voel dat zo.”

Hij buigt zich ietwat samenzweerderig naar voren op de bank. „Ik heb niets met die slogans. Ook niet van genoemde gereformeerde dominee. Waarom moet die man zo nodig dit soort denkbeelden uit­dragen? Wie doet hij er goed mee? Hij pakt de mensen de troost van religie af. En juist daar ligt, naar mijn mening, de essentie van religie. Om mensen troost en hoop te geven. Om het leven te verlichten. Een goede religie doet mensen goed en moet niet leiden tot intense schuldgevoelens of angst. Dat heeft de Eeuwige, denk ik, nimmer gewild.”

Als we geen beroep kunnen doen op een God 
Die Zich openbaart, hoe kunnen we dan een moraal ontwikkelen?

„Voor mij is de Eeuwige de grote Leermeester, de mentor, de super-Mozes, om het maar eens Joods te zeggen. En wat doet een mentor? Die leert zijn leerlingen allerlei zaken. Maar er komt een dag dat de leraar zegt: Nu moet je het zelf doen. Dan krijg je zelf het stuur van je leven in handen. En dan kun je een goede rijder worden, maar je kunt ook verdwalen, of ergens tegen aanbotsen. Die verantwoordelijkheid geeft de Schepper aan de mens. Hij maakt geen robots, geen automaten, maar autonome mensen.

De moraal moet dus voorgeleefd en geleerd worden. Dat is onze taak, en de Bijbelse richtlijnen zijn een superieure navigator. Ik geloof niet in opleggen. Opleggen is dwang. En dwang geeft weerstand. Daarbij: als er in bepaalde godsdienstige kringen wordt gesproken over waarheid, dat wij algemeen geldende waarheden zouden kennen, dan is er hoogmoed in het spel en die kan leiden tot intolerantie. Ook dat kan de bedoeling van de Eeuwige toch niet zijn. Fatsoenlijk leven, daar gaat het om. Dat leren we ons nageslacht, dat geven we door, dat leven we voor.”

Het heeft u zeer verdroten dat de religie goeddeels uit de psychiatrie is verdwenen. Hebt u zelf steun, richtlijnen gevonden in het judaïsme, het Jodendom?

„Ja, dat heeft pijlers aangebracht onder mijn bestaan. Maar het is wel een persoonlijke kijk op het judaïsme, op godsdienst, op de Eeuwige. Héél persoonlijk en daarmee authentiek. Mijn visie leg ik dan ook een ander niet op. Zo van: je moet het net zo vinden als ik. Ik ben een liberale Jood. Die kijkt er weer wat anders tegen aan dan een orthodoxe Jood.”

Welk Bijbelgedeelte spreekt u in het bijzonder aan?

„Exodus en Deuteronomium. Het feit dat in die tijd, in die maatschappij waarin een mens totaal niet telde er zo’n prachtig pakket van mensenrechten werd geformuleerd. Een sociale revolutie, de eerste formulering van de rechten van de mens, dat is toch geweldig? Dat begon bij ons pas te dagen tijdens de Franse en de Amerikaanse Revolutie. Openbaring? Of kwam het voort uit menselijk genie? Geen idee. Maakt ook niet uit. Genie veronderstelt een goddelijke vonk, of je die term nu letterlijk of zinnebeeldig neemt.”

Wat hebt u met de staat Israël?

„Veel. Voor de huidige Jood is die staat essentieel. Sion, Israël is voor ons Joden altijd het ultieme symbool van hoop, van verlossing geweest.”

Kritiek op Israël is voor u al snel antisemitisme, maakt u duidelijk in uw geschriften.

„Ongefundeerde kritiek, ja. Dan is het onderscheid volgens mij amper te maken. Je mag gerust kritiek hebben, maar ik heb niet veel op met die Joodse Amalekieten die Israëls aartsvijanden in de kaart spelen. Vreselijk vind ik dat.”

U bent nu 85 jaar. Als straks uw brein sterft, waar zal dan uw geest zijn?

Hij steekt hulpeloos z’n armen in de lucht. „Bestaat er zoiets als onsterfelijkheid? Ik weet het niet. Niemand weet het. Het is moeilijk te accepteren dat met de dood alles weg is. En dat is ook niet zo. Ik leef voort in m’n nageslacht. En mijn denkbeelden leven, hoop ik, voort in m’n omgeving. Is er meer? Het blijft een hoopgevende gedachte, dat iets van ons voortleeft. Niemand weet het. Dat mysterie blijft. Hoop en religie hebben veel met elkaar te maken.”


„Israël heeft al zijn vrienden hard nodig”

Herman van Praag werd geboren in 1929 in Schiedam. Wie zijn levensloop op 
papier wil zetten, heeft zo’n dertien A4’tjes nodig. Hij was, na zijn studie geneeskunde en neurologie/psychiatrie, hoogleraar aan prestigieuze universiteiten in Nederland, de Verenigde Staten en 
Israël. Gastlessen gaf hij aan gerenommeerde instellingen over de hele wereld.

Als jonge wetenschapper raakte Van Praag geboeid door de relatie tussen gestoord gedrag en gestoorde hersen­functies. Oftewel: hij was een van de eerste psychiaters ter wereld die zich verdiepten in de biologie van de psychiatrie. Concreet betekende dat ook een grote interesse in medicijnen die bepaalde psychische aandoeningen kunnen ver­helpen of verlichten. Die interesse in psycho­farmaca gaf hem nogal eens het imago van de kille pillendokter.

Geen imago is echter meer onterecht. Hoezeer Van Praag geboeid mag zijn door de uiterst complexe processen in het menselijk brein, hij ontpopte zich vooral de laatste jaren tot een fel bestrijder van wetenschappers die de mens en zijn brein lieten samenvallen. Bijvoorbeeld de bekende wetenschapper Dick Swaab, die het boek ”Wij zijn ons brein” publiceerde. Hij vond Van Praag –de twee mannen zijn overigens goed bevriend– als tegenstander op zijn pad.

Steeds meer benadrukt Van Praag in publicaties het grote belang van religie. Zelf ziet hij de Eeuwige als een supreme Leermeester, als een super-Mozes, die volgens de emeritus hoogleraar overigens niet onfeilbaar is. Almacht en alwetendheid garanderen geen onfeilbaarheid. 
Of God bestaat, zegt hij niet te weten. 
Het gaat om geloven, niet om weten, meent de emeritus hoogleraar.

De Joodse Van Praag draagt sinds de nazi’s hem dat verplichtten een davidsster, nu aan een armband. Trots als hij is op zijn Joodse identiteit.

Hij is een hartstochtelijk pleitbezorger van de staat Israël en ziet kritiek op Israël en antisemitisme al snel in elkaar over­lopen. Als liberale Jood is hij van harte dona­teur van Christenen voor Israël. „Israël verkeert sinds zijn ontstaan in een permanente staat van oorlog en heeft vrienden heel hard nodig.”

Eind vorige maand verscheen zijn boek ”Net voorbij de rede. Verkenningen op het grensvlak van vernuft en verbeelding” (uitg. Boom), een vervolg op zijn ”Het verstand te boven” (uitg. Boom, 2013). Ook in zijn nieuwste boek legt Van Praag uit hoe hij de Joodse Bijbel leest en hoe hij als Jood aankijkt tegen Jezus.


Uitgelicht

1 Kerk en staat moeten gescheiden zijn.

„Ja, ja. Zeker. Maar dan hebben we het wel over het instituut kerk. Dat moeten we absoluut van de staat scheiden.”

Glimlachend: „Dat deed de Eeuwige Zelf trouwens ook toen Hij zei dat Aäron de spirituele taken van Mozes moest overnemen.

Maar de Bijbelse moraal, de ethische richtlijnen vervat in de Bijbel zijn in de politieke arena bepaald geen overbodige luxe. Men houde ze in ere. Echter, als het instituut kerk zich met de staat gaat bemoeien, dan dreigt er gevaar: ongezonde machtsconcentratie en/of onderlinge machtsstrijd. De geschiedenis levert vele navrante voorbeelden.”

2 Het verzoek van een depressieve patiënt om euthanasie mag nooit gehonoreerd worden.

„Met dat woordje nooit moeten we voorzichtig zijn. Héél erg voorzichtig zelfs. We moeten, als het om euthanasie gaat, trouwens altíjd uiterst voorzichtig zijn. Want het gaat nogal ergens over.

Dat je in de psychiatrie nóg voorzichtiger moet zijn, heeft te maken met het feit dat juist psychische aandoeningen vaak als kenmerk hebben dat de stemmingen van de patiënt snel kunnen wisselen. De ene dag gaat het echt niet meer en is de situatie voor de persoon in kwestie ondraaglijk. Maar de volgende dag kan dat weer heel anders zijn.

We moeten wel bedenken dat psychisch lijden heel zwaar is, misschien nog wel zwaarder dan lichamelijk lijden. Van lichamelijk lijden kan men zich vaak nog wel distantiëren. Zo van: „Ik heb pijn in mijn hoofd”, en: „ik heb pijn in mijn buik.” Dat kan met psychisch lijden niet. Ik ben depressief, psychotisch, angstig met mijn hele wezen. Dat maakt de psychische aandoening soms echt tot een vreselijke kwelling voor mensen.

Om op de stelling terug te komen: als de aandoening echt on­behandelbaar is, ja, dan kan euthanasie, volgens mij, een uitkomst zijn. En die aandoeningen zijn er. Maar oppassen is geboden.”

3 Wat heeft u met orthodoxe christenen?

„Ik ben voor alle levensbeschouwingen die tolerantie in het vaandel voeren. En we moeten eerlijk vaststellen dat orthodoxie, of dat nu Joden, moslims of christenen betreft, nogal eens denkt de waarheid in pacht te hebben. Dan vindt men niet alleen zelf bepaalde dingen, maar moeten anderen dat ook vinden. Laat ik het zo zeggen: de denktrant dat één levensbeschouwing de waarheid exclusief in pacht heeft, is niet de mijne. Orthodoxie is vaak een teken van hoogmoed.

Ik meen dat het huis van God veel kamers heeft. Wat ikzelf denk en vind en ervaar van de Eeuwige, dat is mijn persoonlijke zaak. Dat mag ik niet opdringen aan anderen. Hou de ander in ere. Praat met hem, discussieer, maar tast zijn autonomie niet aan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer