Prof. dr. G. van den Brink: In discussie over evolutietheorie gaat de waarheid boven alles
Als reactie op de artikelen en brieven over zijn boek ”En de aarde bracht voort” gaat prof. dr. G. van den Brink in op de vraag waarom hij dit boek schreef.
Velen hebben zich de afgelopen weken in deze krant uitgelaten over mijn boek ”En de aarde bracht voort”. Ze deden dat zeer inhoudelijk en op goede toon (waarvoor dank, ook aan de redactie), maar de meesten waren wel kritisch. Het is binnen deze ruimte niet mogelijk om op alle aangedragen punten in te gaan. Liever probeer ik daarom iets van mijn motivatie weer te geven.
Studie nodig
Het negende gebod geldt voor onze omgang met alle mensen. Ook de wetenschappelijke gemeenschap mogen wij niet „lichtelijk en onverhoord veroordelen” (HC, zondag 43). Nu de wetenschappelijke gemeenschap de afgelopen 150 jaar steeds sterker overtuigd is geraakt van de juistheid van de evolutietheorie mogen wij dus niet zomaar zeggen: „Jullie hebben het helemaal fout.”
Wij hoeven die theorie ook niet kritiekloos te aanvaarden, maar zullen ons moeten verdiepen in de argumenten. Niet iedereen heeft daar tijd voor of zin in; dat geeft niet, zolang we ons dan (conform zondag 43) ook maar onthouden van een oordeel. Dat vinden we lastig. Zelfs predikanten erkennen soms openlijk weinig studie gemaakt te hebben van het onderwerp, terwijl ze er wel een stevig oordeel over geven. Dat lijkt me niet goed. Laten we in onze preken de neiging weerstaan om en passant het woord ”evolutie” te laten vallen en er dan iets lelijks over te zeggen (ik hoor dat dat in reactie op mijn boek hier en daar gebeurt). Dat doet het natuurlijk goed bij een deel van de gemeente, maar brengt anderen pastoraal in de problemen. En het doet vooral ook geen recht aan de complexiteit van de materie, die vraagt om een grondiger behandeling.
Wie er studie van maakt, ontdekt al gauw dat de evolutietheorie, zoals René Fransen uitlegde (RD 4-8), wetenschappelijk gezien goede papieren heeft (NB: dit geldt óók voor macro-evolutie, maar niet voor het atheïstische evolutionisme!). Dat zegt nog niet alles, want misschien zijn er betere alternatieven. Juist die alternatieven werden mij echter stuk voor stuk uit handen geslagen. Ik noem de drie belangrijkste.
Jongeaardecreationisme
De eerste is het (jongeaarde)creationisme. Mijns inziens moeten we daarvan eerlijkheidshalve zeggen dat het wetenschappelijk geen been heeft om op te staan. Creationistische verklaringen zijn gekunsteld en speculatief. Misschien worden ze beter, maar tot dusver is daar weinig zicht op. Creationisten steken hun geld over het algemeen liever in grootschalige pr dan in gedegen onderzoek (en dat zegt misschien al iets).
In de reacties op mijn boek in deze krant was de steun voor het creationisme ook geringer dan ik verwacht had. Alleen Van Meerten en de zijnen namen het ervoor op (RD 18-7). Gaat de gereformeerde gezindte geleidelijk inzien dat het jongeaardecreationisme een gebroken rietstaf is die de hand doorboort? Zo niet, dan zullen onze (klein)kinderen ons later waarschijnlijk verwijten dat we hier veel te lang steun in bleven zoeken.
Schijnleeftijdtheorie
Het tweede alternatief is de zogeheten schijnleeftijdtheorie of ”volwassenscheppinggedachte”, vertegenwoordigd door dr. A. A. Teeuw (RD 19-7) en dr. Willem Binnenveld (RD 14-8): de aarde kan oud lijken, maar in werkelijkheid jong zijn, zoals de wijn op de bruiloft te Kana.
Op zich is dat inderdaad niet vreemd. Het wordt echter lastig als we letten op de talloze uiterst gedetailleerde afdrukken van teruggevonden fossielen. Moeten we geloven dat de Heere God die allemaal in schijnbaar oude aardlagen heeft doen indalen om ons op een dwaalspoor te zetten? Ik vind dat een angstwekkende gedachte. Want als het boek van de natuur zo onbetrouwbaar is, wie zegt mij dan dat het boek der Schriftuur wel betrouwbaar is? Zo werd voor mij ook deze weg afgesloten.
Wijze onwetendheid
Het derde alternatief is de zogeheten wijze onwetendheid, waar dr. G. A. van den Brink (RD 12-7), ds. J. A. W. Verhoeven (RD 13-7) en Jos Quist (RD 21-7) voor pleitten. Dat is vaak een verstandige optie.
Maar hoelang kan men deze volhouden als het boek der natuur zo sterk wijst op een oude aarde met talloze levensvormen die zich erop en erin bewogen hebben? De grenslijn met ”zich van de domme houden”, wordt dan flinterdun. En we dreigen in twee werelden te gaan leven. Bovendien: wie meent dat we het niet kunnen weten, kan ook niet uitsluiten dat het model van geleide evolutie klopt. Ook dit ”oorsprongsagnosme” kwam mij steeds meer voor als een vluchtweg.
Geen domino-effect
„Maar de meeste christenen voelen toch intuïtief aan dat de evolutietheorie niet klopt?” Dat eenvoudige zinnetje raakte me. Ik heb groot respect voor wat dr. J. H. Gunning ”het gevoelen der gemeente” noemde. Vaak gaat het daarbij om geheiligde intuïtie. Maar soms ook niet. In 1967 voelden veel kinderen van God intuïtief aan dat de mens nooit een voet op de maan zou zetten. Toch is dat gebeurd.
In mijn boek voer ik niet, zoals sommigen lijken te denken, een vurig pleidooi voor evolutie. Ik stel slechts de objectieve vraag: wat betekent het precies voor het geloof wanneer de evolutietheorie juist zou zijn? Het blijkt dan dat het gevreesde domino-effect niet optreedt: het is niet zo dat het ene na het andere steentje omvalt (in plaats van dit te blijven herhalen, zou A. A. Gorter (RD 24-7) beter op mijn argumenten kunnen ingaan). Wel leren we de Bijbel beter lezen. Daarom denk ik dat het deze kant uit moet. Niet om mee te doen met de wereld of uit zucht tot modernisme. Maar omdat, zoals de NGB (art. 7) zo prachtig zegt, de waarheid boven alles gaat. Het kan even pijn doen de waarheid te erkennen en ermee in het reine te komen. Maar omdat ze per definitie Góds waarheid is, zijn we er op de lange termijn beter mee af.
De auteur is hoogleraar theologie en wetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.