„Kom haastig!”
„Wanneer Gij eindlijk komen zult, / zoals wij wachten naar Uw komen / en ’t waaien van Uw klederzomen / de luchten ruisende vervult –
En als dan, Heer, gekomen zijn / op aarde Uw doorboorde voeten / en Uw doorboorde handen groeten / de wereld van Uw grote pijn –
Wanneer de bloemen afgerukt, / de harten brengen van de doden, / die zo hun donker lot ontvloden, / maar nu als onkruid zijn geplukt –
En als de stormwind tot U drijft / van alle kant de duizendtallen, / die aan Uw voet als blaren vallen, / tot er geen leven levend blijft –
Dan, Heer, ontferm U over ons...” (W.A.P. Smit).
”Feestloos” zou het woord zijn dat nu past bij de periode die het kerkelijk jaar na Pinksteren is ingegaan. We houden er keurig aan vast – ‘wij’, de dominees en de gemeenten. Van advent en Kerst tot Hemelvaart en Pinksteren. In preken, kerkbodemeditaties en andere uitingen. Merkwaardig: wel in afnemende mate naarmate dat jaar vordert. Pinksteren het minst.
Maar dan is het naar meniger gevoel toch echt gebeurd. Dan zijn we aan vakantie toe en aan de viering van de zomer. Dat Gods kerk nog een ander heilsfeit wacht, blijft veelal in de schaduw.
En dat terwijl de Meester het tot Zijn jongeren had gezegd: „Als Ik zal zijn heengegaan, zo kom Ik weder...” En dat terwijl het bij Christus’ hemelvaart klonk: „Deze Jezus zal alzo komen...” En dat terwijl Petrus in zijn pinksterpreek sprak over „de doorluchtige dag des Heeren.” En dat terwijl de bijna-laatste woorden van de Schriften zijn: „De Geest en de bruid zeggen: Kom!”
Een enkele week geleden bracht mijn vrouw een flodderig boekje mee naar huis. Opgescharreld in de kringloopwinkel van het dorp. ”Kom haastig! Gedichten over de wederkomst van Jezus.” Het bundeltje is bijna zo oud als ik zelf ben. Wie kent ze nog: de dichters van ”het derde reveil”, naast W. A. P. Smit: Muus Jacobse, Jan H. de Groot en Roel Houwink. Maar ook de rooms-katholieke Gerard Wijdeveld en Michel van der Plas. Samen vragen ze aandacht voor wat nog komt. Beter: voor Wie nog komt. Die Zijn kerk het gebed om Zijn komst wil leren. „Hij heeft ook in onze dagen Zijn hartstochtelijk ‘Kom haastig!’ op de lippen gelegd van mensen die dichters werden, omdat zij nauwelijks wisten wat zij baden” (Okke Jager).
Hijgend verlangen en huiverend opzien wisselen elkaar in deze gedichten af. „De wereld waggelt, burcht en dom / zinkt weg of kantelt dronken om. / Wat straks nog pronkte en glom, / is als een damp verdwenen. / Hoor, hoe wij uit de chaos tot U wenen, / Kom!” (Willem de Mérode).
Poëzie als profetie! Dat kan ook. „Zeg aan het volk: Er is zwaar weer op til / Maar Heer, het is al jaar en dag zwaar weer. / Nochtans: er is nog zwaarder weer op til! / Maar Heer, geloven doet men het niet meer.
Dit is een volk, dat brood en spelen wil; / niet voor één keer, maar telkens, telkens weer. / En hoeveel woorden ik er ook aan spil, / het lacht en danst…, en taalt naar U niet meer. (…)
Profeet, sta op! Profeet, ga profeteren, / want voordat Ik als Rechter komen zal, / moet zich Mijn volk geheel tot Mij bekeren!” (Andries Dongera).
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl