Geest van ongeloof en evolutie
Door de gereformeerde gezindte waart kennelijk een geest die ervoor zorgt dat de theorie van theïstische evolutie welwillend onder ogen wordt gezien. Maar ongeloof en evolutie blijken veel met elkaar te maken te hebben.
In de gereformeerde gezindte ontstond een hevig en voor velen verwarrend debat over de evolutietheorie. Sommige prominente denkers hebben zich bekeerd tot de theïstische evolutie. Ze voeren argumenten aan waarom orthodox-christelijk geloof en evolutie samen kunnen gaan. Anderen verzetten zich ertegen. Hoe kon deze tweespalt ontstaan over dingen die onder ons volkomen zekerheid hadden?
Een verklaring kan zijn dat de bewijzen voor evolutie zo sterk zijn toegenomen dat ze niet genegeerd kunnen worden. Acceptatie van de evolutietheorie lijkt onvermijdelijk. De ontwikkelingen impliceren dat de Bijbel voorheen in sommige opzichten niet goed begrepen is, en dat we de eerste drie hoofdstukken van Genesis minder letterlijk en meer symbolisch moeten verstaan.
Sterke papieren
Dat is ongeveer de argumentatie van iemand als prof. dr. G. van den Brink. In ”De aarde bracht voort” schrijft hij dat de evolutietheorie „gewoon heel sterke papieren heeft.” Hij wijst erop dat haar positie de afgelopen jaren nog steviger is geworden door de zogenaamde genetische revolutie. Francis Collins, de beroemde Amerikaanse geneticus en overtuigd christen, ontcijferde met zijn Human Genome Project het menselijk DNA. In ”De taal van God” zegt hij: „Voor mensen die net als ik in de genetica werkzaam zijn, is het zelfs bijna onmogelijk de stroom van gegevens die uit het genoom-onderzoek voortvloeit zonder de grondslagen van Darwins theorie te overzien en te interpreteren.” Dit suggereert dus dat christenen niet langer om de evolutietheorie heen kunnen. Maar is ook het tegenovergestelde te beargumenteren?
Allereerst, de evolutietheorie heeft een beperkte reikwijdte. Ze laat veel belangrijke levensvragen onbeantwoord. Ze verklaart bijvoorbeeld niet hoe iets uit niets heeft kunnen ontstaan, biedt geen verklaring voor het ontstaan van het leven en zegt niets over het bestaan van God. De Bijbel antwoordt echter op alle relevante vragen.
Belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen van de afgelopen eeuw geven juist in toenemende mate aanwijzingen voor het bestaan van een eeuwige, almachtige en alwijze God. Dat hoeft niet te verbazen, want uit het boek der natuur, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis het noemt, valt veel te leren. Bijna alle natuurwetenschappers zijn er nu van overtuigd dat het heelal een begin moet hebben gehad, onder meer omdat het nog steeds uitdijt. Dit feit heeft enorme consequenties. Want hoe moet het allereerste begin dan verklaard worden? Daar is een oorzaak voor nodig die buiten de tijd staat, onvoorstelbare macht heeft en uiterst intelligent is. Wie denkt dan niet aan de eeuwige, almachtige en alomtegenwoordige God van de Bijbel?
Precisie
Ook de onvoorstelbare precisie waarmee het heelal is afgesteld, vormt een aanwijzing. Volgens sommigen zijn er meer dan honderd precies gedefinieerde constanten nodig om leven op aarde mogelijk te maken. Dit wijst sterk in de richting van een Ontwerper. De ontcijfering van het menselijk genoom gaf eveneens aanwijzingen.
Ten slotte is duidelijk dat de evolutietheorie –zeker als het gaat om macro-evolutie– minder stevig staat dan wordt beweerd. Op sommige vlakken mogen wetenschappers groeiend bewijs zien, op andere vlakken worden er flinke gaten in geschoten. Zo zijn er in het fossielenbestand nooit duidelijke overgangsvormen gevonden, maar alleen voorbeelden van volledig functionerende soorten die kennelijk zijn uitgestorven. De gebruikte dateringsmethoden blijken niet zo betrouwbaar en eenduidig als vaak wordt gesteld. Ook de taal die aardlagen en fossielenbestanden spreken, is niet zo eenduidig als men wil doen geloven.
Kortom, het is de vraag of er wel zo’n urgente aanleiding is om evolutie te omarmen en de Bijbel op tal van punten anders te verstaan. Prof. Van den Brink komt tot de conclusie dat acceptatie van theïstische evolutie onder meer betekent dat de aarde niet in zes dagen geschapen kan zijn, dat de mens van dieren afstamt, en dat Adam niet onmiddellijk door God uit het stof der aarde geschapen werd. Ook concludeert hij dat Adam niet de eerste mens kan zijn geweest, maar een door God uitgekozen verbondshoofd te midden van velen; dat lijden en dood al bestonden voor de val; en dat we het klassieke idee van de zondeval moeten vervangen door een geleidelijk proces.
Hoe kunnen zulke on-Bijbelse ideeën steun krijgen? Omdat enkele opinieleiders deze uitdragen als verenigbaar met het orthodox-christelijk geloof? Vermoedelijk ligt het complexer. De geschiedenis leert dat de tijd ook rijp moet zijn voor nieuwe ideeën om brede aanhang te verwerven. Kennelijk waart er een geest door de gezindte die ervoor zorgt dat de theorie van theïstische evolutie met een bepaalde welwillendheid onder ogen gezien wordt. Zonder te pretenderen dat ik de wijsheid in pacht heb, kan ik drie kenmerken van deze geest noemen.
De eerste: wetenschap als afgod. Ook voor refo’s is de wetenschap een gezaghebbende bron van waarheid. We erkennen en belijden dat God de eerste oorzaak is van alle dingen, en dat de wetenschap alleen iets zegt over afgeleide oorzaken, maar in de praktijk wordt vooral met die afgeleide oorzaken gerekend. God is op grotere afstand komen te staan, en het idee van een theïstische evolutie sluit daar naadloos op aan. Thomas Boston vroeg zich nog af wat de Heere ermee te zeggen had als hij kiespijn had. Dit nederige geloof in Gods voorzienigheid over alle dingen, die een vrucht is van genade en gedijt bij een nauwe persoonlijke omgang met God, schijnt geweken te zijn.
De tweede: verwereldlijking. Meer dan ooit raken refo’s vermengd met de wereld, onder meer door intensief gebruik van digitale media en emancipatie. Het accepteren van de evolutietheorie neemt een geweldige belemmering weg voor het staan in de wereld. Prof. Van den Brink sluit zijn boek als volgt af: „Christenen hoeven zich dan ook niet op grond van hun geloof tegen de neodarwiniaanse evolutietheorie te verzetten. En niet-christenen hoeven niet te denken dat ze om christen te kunnen worden iets wat voor hen zo evident is (namelijk evolutie) zouden moeten afzweren.”
De derde: postmodern denken. Dit kenmerkt zich door afnemend geloof in absolute waarheden, laat zich sterk leiden door het gevoel, is in principe individualistisch, maar laat zich snel meeslepen door meningen van menigten. Dit denken verdraagt zich slecht met buigen voor Gods Woord, ook als het indruist tegen gangbare opvattingen. De gedachten van theïstische evolutionisten komen bovendien plausibel over. En omdat zij vasthouden aan Bijbelse leerstukken als Gods almacht en het verzoenend lijden van Christus, is acceptatie van de theïstische evolutie aantrekkelijk.
Dit lijkt gepaard te gaan met een afnemend geestelijk leven, waardoor er minder persoonlijke doorleving is van de stukken waar het bij oorsprongsvragen om draait. Dr. ir. S. de Bruijn verwoordde dit in het Kerkblad van de Oud Geref. Gemeenten zo: „Wie van God geestelijke ogen ontvangen heeft en zijn Adamsbeeld ontdekt, wie de diepe verdorvenheid van zijn hart gevoelt, wie de onmetelijke afstand peilt die de zonde teweegbracht tussen God en de mens, wie zijn diepe vijandschap tegen God inleeft en zo zelf Adam wordt voor God, die moet uitroepen: „Wie zal een reine geven uit een onreine?” Voor hem is het een onbevattelijk wonder dat God Zijn Zoon zo diep wilde vernederen, dieper dan de mens gevallen is, en hij zal niet met minder toe kunnen dan met een volkomen Zaligmaker. Die zal liever vragen overhouden bij het verstaan van het boek der natuur dan vraagtekens plaatsen bij het boek der Schriftuur.”
Dit lijkt vreemde taal te worden. Er waart een geest rond van godonterend ongeloof. God zou miljoenen jaren van dood en verderf van miljarden schepsels nodig hebben gehad om mensen naar Zijn Beeld te formeren via toevallige mutatie. Ongeloof en evolutie hebben veel met elkaar te maken.