Leuk, zo’n hip stoplicht met sensor en camera, maar waarom zou je daar eigenlijk iets over moeten weten? Omdat nieuwe technologieën in combinatie met big data impact hebben op ons allemaal, legt prof. dr. Liesbet van Zoonen uit. Een beetje datawijsheid is daarom wel zo handig.
Rotterdam is hip en happening. De havenstad staat wereldwijd in de schijnwerpers als zogenaamde ”smart city” (slimme stad). Toch hebben nog maar weinig mensen van het begrip smart city gehoord. Een smart city gebruikt moderne digitale technologieën en grote datastromen om de infrastructuur en de dienstverlening van de stad te monitoren, aan te sturen en te verbeteren.
Met name in Azië worden er nieuwe steden gebouwd die in hun geheel ”smart” zijn opgezet. In oude Europese steden, zoals Rotterdam, gaat het vaker om slimme maar losse projecten. Stoplichten voorzien van sensoren, bijvoorbeeld, zodat ze voor fietsers sneller op groen gaan als het regent. Of de multifunctionele lantaarnpaal, waarmee in Amsterdam, Eindhoven en Rotterdam geëxperimenteerd wordt. Lantaarnpalen met zuinig en dynamisch ledlicht, een wifipunt, beveiligingscamera, buitenreclame, oplaadpunt, sensor voor luchtkwaliteit en temperatuur, luidspreker, en met verschillende lichtscenario’s, van zacht en sfeervol tot hard en controlerend.
Fantastisch toch? Waarom zou ik als burger moeten weten hoe dat precies werkt? Ik weet toch ook niet hoe mijn telefoon, auto, televisie en magnetron precies werken? Maar bij de ontwikkeling van de slimme stad zijn legio vragen te stellen. Het gaat niet alleen om simpele operationele beslissingen, maar om sociale en politieke ingrepen in de stad. Wie beslist welk lichtscenario aangaat en weer uit mag? En als dat op basis van data gaat, wie richt dan het algoritme in? Wat gebeurt er met de camera en wifigegevens? Hoe zit het met de privacy van bewoners?
Datadialoog
Het is dus noodzaak dat burgers en bestuurders zich diepgaand met die ”smart city”-ontwikkelingen gaan bemoeien. Voor je het weet heb je zo’n glurende paal voor je slaapkamerraam staan. Nu is de overgrote meerderheid van de burgers niet actief bij de smart city betrokken, en heeft er sterker gezegd geen weet van.
Een belangrijke uitdaging voor de slimme stad is daarom het vergroten van de datawijsheid van burgers. Een kansrijke methode om een betere informatievoorziening te testen, is die van de datadialoog. Momenteel gebruiken we die methode in Rotterdam bij een proefproject over de vraag of en hoe big data kunnen bijdragen aan succesvolle re-integratietrajecten van uitkering naar betaald werk.
De Nederlandse gemeenten willen heel graag weten of ze niet op een andere manier die effectiviteit van re-integratie-interventies kunnen vaststellen, en of big data hen daarbij kan helpen. Veel specifieker dan dat is de vraag niet. Vaak hebben mensen een soort vaag idee: we zouden toch iets met big data moeten kunnen? Dat vage idee komt natuurlijk doordat mensen in hun alledaagse praktijken voortdurend hoogstpersoonlijke aanbiedingen van bol.com krijgen, of merken dat Facebook weet welke hobby’s ze hebben. En ze snappen ook wel dat dat komt doordat die clubs heel veel persoonlijke data van hen hebben.
Dus, zo gaat de redenering, als Netflix op basis van persoonlijke gegevens kan vaststellen welke tv-series een uitkeringsgerechtigde het liefste kijkt, dan zou de gemeente op basis van persoonlijke gegevens moeten kunnen vaststellen welke interventie het beste bij hem of haar werkt. Alles is tegenwoordige tenslotte gepersonaliseerd. Marketing, nieuwsaanbod, politieke campagnes, medicatie... dus waarom de re-integratiestrategie niet?
Zorgen
Met die opdracht zijn onze onderzoekers aan de slag gegaan, in nauwe samenwerking met de gemeente Rotterdam en in goed overleg met de andere drie grote steden en met subsidie van ZonMw, een organisatie voor gezondheidsonderzoek. In de praktijk blijkt dat nog niet zo makkelijk te zijn; allerlei nieuwe soorten data afkomstig uit telefonie en sociale media kun je vanwege privacywetgeving niet zomaar gebruiken. De gemeenten hebben wel ontzettend veel gegevens over hun uitkeringsgerechtigden en de interventies waaraan ze hebben meegedaan, maar die zijn niet altijd even nauwkeurig en ook niet altijd systematisch bijgehouden.
De betrouwbaarste bron is nog altijd het goede ouwe Centraal Bureau voor de Statistiek, en met zijn bestanden als basis gaan we stapsgewijs andere gegevens toevoegen, net zolang tot we precieze profielen hebben van uitkeringsgerechtigden en interventies.
Stel nu dat we erop uitkomen dat dit kan; dat je met zo’n uitgebreide datakoppeling heel nauwkeurig kunt vaststellen welke re-integratiestrategie voor wie het beste werkt. Dan ben je als stad misschien geneigd om te zeggen: Dat gaan we doen; onze organisatie kan daarop aangepast worden en de baten wegen op tegen de kosten.
Maar uitkeringsgerechtigden zelf hebben er misschien ook wel een gedachte of een gevoel over. Hoewel dit soort datakoppelingen ruimschoots binnen de grenzen van privacywetgeving plaatsvindt, levert het toch vaak gevoelens van onrust op bij de mensen om wie het gaat. De ontwikkeling van gepersonaliseerde re-integratietrajecten zal daarom niet alleen daadwerkelijk privacysafe moeten zijn, maar ook rekening moeten houden met de zorgen over privacy die mensen gevoelsmatig kunnen hebben.
Burgerschap
Precies daarvoor zijn datadialogen bedoeld. Om de bezorgdheid van mensen weg te nemen en hen te overtuigen van het maatschappelijk nut van grootschalige datakoppeling. We gaan daarom in gesprek met burgers. Ten eerste om hen precies te informeren over wat we doen en transparantie van het project te vergroten. Ten tweede om meer inzicht te krijgen in eventuele bezorgdheid van uitkeringsgerechtigden over hun persoonlijke gegevens en om manieren te verkennen om hen te laten meepraten en meebeslissen over het gebruik van hun gegevens.
We hebben niet de illusie dat we mensen daarmee volledig kunnen informeren. Het oude ideaal van burgerschap waarin iedereen goed op de hoogte is van wat er speelt, zich op basis van informatie en discussie een oordeel vormt en vervolgens bijdraagt aan de samenleving, is in deze tijd niet meer houdbaar. Daarvoor is de wereld te uitgebreid en te ingewikkeld geworden. Het is simpelweg fysiek en cognitief onmogelijk geworden om overal goed over geïnformeerd te zijn, en dat ideaal moeten we ook loslaten. Maar er is een alternatief: opletten, monitoren. Zoals ouders die bij het zwembad zitten: die volgen niet in detail wat er allemaal gebeurt, maar letten net genoeg op –ze monitoren– om te kunnen ingrijpen als hun kind of dat van een ander dreigt te verdrinken.
Het is een goed denkbare vorm van burgerschap in de smart city omdat het voor burgers onmogelijk is om daar alles over te weten. Maar het is wel belangrijk dat ze kunnen inschatten wanneer ze zich wel moeten of niet hoeven te bemoeien met de inrichting van die slimme stad, net zoals die ouders bij het zwembad.
De vorm van die bemoeienis kan variëren: je kunt je kind en jezelf op zwemles sturen, en zorgen dat je jezelf kunt weren in de digitalisering en dataficering van de stad; je kunt in het water springen om een kind te redden, met andere woorden meedoen aan hackatons of apps ontwikkelen; je kunt je buurman die in het water springt na afloop een handdoek en een schouderklopje geven, net zoals je in de smart city allerlei handige participatie-apps gebruikt; je kunt de badmeester waarschuwen en in de smart city wend je je dan tot een journalist of volksvertegenwoordiger om te melden dat er iets niet goed gaat; en na afloop kun je een oudervereniging oprichten om het zwembad veiliger te maken. Of, als er niks aan de hand is, blijf je lekker in het zonnetje zitten, geniet je van je zegeningen en doe je niets. Als je maar een beetje blijft opletten en in actie komt als het nodig is.
De auteur is hoogleraar sociologie en decaan van de Graduate School of Sciences & Humanities aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij is medeoprichter van de Kenniswerkplaats Urban Big Data en de Data Alliantie Rotterdam Erasmus, waarin stad en universiteit samenwerken aan de sociale ontwikkeling van de smart city.