E-nummers, bewezen veilig?
Volgens microbioloog dr. Rosanne Hertzberger, auteur van het boek ”Ode aan de E-nummers”, zijn weinig stoffen zo veilig en grondig onderzocht als de voedseladditieven ofwel E-nummers. Echter: die veiligheid is hooguit relatief en het onderzoek gaande.
Hulpstoffen ofwel additieven zijn niet meer weg te denken uit hedendaagse voedingsmiddelen. Ze dragen E-nummers en zijn ingedeeld in ruim twintig categorieën, zoals kleurstoffen, conserveermiddelen, smaakversterkers, zoetstoffen, antischuimmiddelen, rijsmiddelen, antiklontermiddelen, zuurteregelaars en emulgatoren. Officieel is een E-nummer „een garantie dat de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) de stoffen gecontroleerd heeft en veilig vindt”, aldus de website van het Voedingscentrum. Maar door het negatieve imago van de E-nummers lijken tegenwoordig veel fabrikanten ze liever te omzeilen.
In het beste geval past een producent de receptuur aan en verwijdert de additieven uit het product, zodat de consument zijn product met een gerust hart in zijn winkelkarretje zet. In het slechtste geval lijkt sprake van ‘omkatten’: het label wordt geschoond, maar het product niet. Het omstreden additief zit er nog gewoon in, maar het E-nummer is nu vervangen door de volledige naam van de hulpstof of een algemenere omschrijving.
Geruststellend signaal
Oorspronkelijk zijn E-nummers bedacht om de consument te dienen. Ze waren bedoeld als een geruststellend signaal: dit kunt u met een gerust hart eten. Maar dit signaal is overstemd geraakt door achtergrondruis. De ruis zette eerst consumenten aan om E-nummers uit de weg te gaan, en inmiddels volgen steeds meer producenten hun voorbeeld. Met als gevolg dat de kritische consument alerter dient te zijn dan ooit.
Tegen deze achtergrond zou je kunnen stellen dat het geruchtmakende boek ”Ode aan de E-nummers” van Rosanne Hertzberger de kritische consument op een indirecte manier bedient. Als ze het imago van de E-nummers weet te verbeteren, zullen producenten ze mogelijk weer onverbloemd op hun etiketten durven te vermelden. Waarna een kritische consument weer zonder loep boodschappen kan gaan doen.
Maar daarmee houdt de winst voor de consument wel ongeveer op. Hertzberger is eenvoudigweg te ongenuanceerd: ze scheert alle mensen en E-nummers over één kam. Daarnaast overspeelt ze haar hand als ze stelt dat weinig stoffen zo veilig en grondig onderzocht zijn als de E-nummers.
Individuele gevoeligheden
De waarheid is dat er op het onderzoek naar E-nummers nogal wat valt aan te merken. Een van de kritiekpunten is dat er bij het bepalen of een additief veilig is voor consumptie, onvoldoende rekening wordt gehouden met zogenaamde individuele pathologische gevoeligheden, zoals allergieën.
Voor de meeste mensen zijn de meeste additieven tamelijk onschuldige verbindingen. Maar bij een aantal mensen kunnen ze tot (heftige) overgevoeligheidsreacties leiden. Bij de veiligheidsonderzoeken wordt er te veel van uitgegaan dat ontgiftingsprocessen bij iedereen op dezelfde manier verlopen. Terwijl sommige mensen een zeer beperkte ontgifting hebben. Ze worden wel aangeduid als de ”yellow canaries”, naar analogie van de kanaries die vroeger de mijnen in werden meegenomen omdat ze veel gevoeliger waren voor mijngas (koolmonoxide) dan mensen. Als zijn kanarie onderuitging, wist de mijnwerker dat hij snel bovengronds moest zien te komen.
Leerzaam in dit verband is de klassieker ”E = eetbaar?” van biochemicus dr. John Kamsteeg, waarvan in 2013 de achtste druk verscheen. Voor mensen die gevoelig zijn voor bepaalde (groepen) hulpstoffen, geeft dit handboek een overzicht van mogelijke bijwerkingen per E-nummer. Volgens een schatting van een werkgroep van de Europese Unie is 0,03 tot 0,15 procent van de bevolking overgevoelig voor één of meer additieven. Maar Kamsteeg houdt het op 180.000 tot 350.000 Nederlanders (1,3 tot 2,2 procent). En volgens hem lijkt het erop „dat dit aantal toeneemt.”
Allerlei leemtes
Het onderzoek naar additieven kent meer beperkingen. Zo wordt de schadelijkheid van additieven hoofdzakelijk getest bij proefdieren, zoals ratten en muizen. Op deze manier wordt bepaald bij welke dosis van de stof de dieren nog net geen gezondheidsschade ondervinden. Deze dosis wordt vervolgens doorberekend naar de mens waarbij een veiligheidsmarge in acht wordt genomen, met als resultaat de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI). De ADI-waarde geeft aan hoeveel een mens met een gewicht van ongeveer 60 kilogram gedurende zijn hele leven dagelijks van de stof kan innemen zonder er ziek van te worden. Vooral de mogelijk kankerverwekkende eigenschappen van additieven zijn op deze manier onderzocht.
Het spreekt voor zich dat de ADI-waarde lastig te vertalen is naar een bepaalde hoeveelheid additief in een bepaald product. Want hoeveel ketchup gebruikt een mens dagelijks, om maar een voedingsmiddel te noemen? Daarnaast geldt dat mensen anders in elkaar zitten dan proefdieren. Verder vertoont het additieveonderzoek allerlei leemtes. In principe worden additieven niet toegelaten voordat hun ADI is vastgesteld. Proefdieronderzoek is echter tijdrovend en kostbaar. Dit is de belangrijkste reden waarom nog lang niet alle additieven uitgebreid zijn onderzocht. Bovendien is het een ervaringsfeit dat additieven niet snel worden verboden vanwege vermeende bijwerkingen. Dit wordt onder meer geïllustreerd door het gedraal rond de omstreden emulgator E407 (carrageen).
Emulgatoren zijn hulpstoffen waarmee fabrikanten water en olie/vet tot één vloeistof of vaste stof (emulsie) kunnen vermengen. Specifieke producten waarin dat gebeurt, zijn onder meer mayonaise, halvarine, sauzen, desserts, ijs, slagroom, chocolade en vleeswaren. De emulgatoren dragen een E-nummer tussen E400 en E500 (samen met de verdikkingsmiddelen, geleermiddelen en stabilisatoren).
Tot nu toe staan vooral bepaalde kleurstoffen, smaakversterkers en zoetstoffen in de wind, maar de emulgatoren kunnen we gerust aan dit rijtje toevoegen. Uit het boek ”E = eetbaar?” valt op te maken dat mogelijke bijwerkingen van emulgatoren méér dan eens betrekking hebben op de spijsvertering en de darmen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het populaire carrageen, dat al ongeveer een halve eeuw wordt toegepast als emulgator, verdikkingsmiddel en geleermiddel in tal van voedingsmiddelen. Gebruik van E407 is ook toegestaan in biologische producten, maar dan staat meestal op het etiket carrageen vermeld.
Carrageen is internationaal omstreden. De eerste wetenschappelijke publicatie over de relatie tussen darmontsteking en carrageen dateert van 1969. De belangrijkste onderzoeker is arts dr. Joanne Tobacman van de University of Illinois in Chicago. Zij wees bijvoorbeeld in 2001 in een overzichtsartikel op darm- en carcinogene effecten bij proefdieren. Haar conclusie: „De mogelijke rol van carrageen in de ontwikkeling van darmkankers en inflammatoire darmziekte vereist zorgvuldige heroverweging van de wenselijkheid van het voortgezet gebruik als voedseladditief.”
In datzelfde jaar bracht Tobacman, samen met anderen, het gebruik van carrageen ook in verband met de toename van borstkanker. In 2012 legde ze in een muizenstudie de link naar diabetes, en dat zou ze in 2015 opnieuw doen. In de studie van 2012 werd volgens de onderzoekers voor de eerste keer de invloed beschreven die carrageen heeft op glucosetolerantie en insulineresistentie. „De resultaten suggereren dat carrageen in het humane dieet kan bijdragen aan de ontwikkeling van diabetes”, aldus de conclusie.
Carrageenlobby
Als je dit allemaal leest, denk je: Waarom eten we eigenlijk nog massaal E407? Welnu: dat heeft onder andere te maken met de carrageenlobby. Sommige bedrijven spannen zich maximaal in om carrageen in de lucht te houden. En sommige onderzoekers laten zich voor dat karretje spannen, zoals de Amerikaanse toxicoloog Myra Weiner. Sinds 1991 publiceert zij geruststellende studies over carrageen. Verrassend is dat niet, want Weiner was 29 jaar lang verbonden aan FMC Corporation als toxicoloog, manager en research fellow. Voor het juiste begrip: FMC is de grootste carrageenproducent ter wereld.
In 2008 vertrok Weiner bij FMC Corporation om haar eigen consultancybureau te beginnen: TOXpertise. Maar daarmee verdween niet haar interesse voor carrageen: in 2014 publiceerde ze een review die alle zorgen over carrageen moest neutraliseren. FMC plaatste de studie prompt op zijn carrageensite.
Volgens haar LinkedInpagina is Weiner beschikbaar voor het „reviewen van toxicologische data” van onder meer voedseladditieven en „het ontwikkelen van strategieën voor productverdediging.” Die strategie was jarenlang behoorlijk effectief. Maar inmiddels zijn de eerste scheuren zichtbaar.
In 2012 klaagde Joanne Tobacman nog tevergeefs over carrageen bij de National Organic Standards Board (NOSB), die het Amerikaanse ministerie van Landbouw adviseert over ingrediënten die zijn toegestaan in biologische producten. Tobacman wees erop dat carrageen en zijn afbraakproduct een toestand van ontsteking creëren. Ze drong erop aan carrageen te verwijderen uit biologische voeding, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. Eind 2016 kreeg ze echter alsnog haar zin. Afgelopen november heeft de NOSB geadviseerd om carrageen af te voeren van de lijst met toegestane ingrediënten.
Binnen de biologische sector in Nederland is E407 echter (nog) geen thema. De website van Bionext, de brancheorganisatie van de biologische sector, zwijgt in alle talen over het omstreden additief. De discussie over carrageen is wel bekend bij Ifoam, de internationale koepelorganisatie voor de biologische branche. Maar die wil de conclusies afwachten van de Europese voedselwaakhond EFSA, die een onderzoek heeft lopen naar E407. Dit in het kader van een herevaluatie van de veiligheid van verdikkingsmiddelen die zijn toegelaten in de EU vóór 20 januari 2009. Hiertoe behoren ook emulgatoren, zoals E407 (carrageen), E412 (guargom) en E415 (xanthaangom). Deze herevaluatie is in de fase van afronding.
Waarschuwing
Niet iedereen wacht rustig af. Verschillende bedrijven in de Amerikaanse biologische sector hebben carrageen inmiddels uit hun producten verwijderd. Op zich een logische stap, omdat juist biologische bedrijven het als hun missie beschouwen een gezond alternatief te bieden voor het gangbare voedselaanbod.
De website van dr. Loren Cordain (thepaleodiet.com) geeft ook een duidelijke waarschuwing: „Om de impact op de gezondheid van uw darmen en de algehele ontstekingsniveaus te minimaliseren, vermijd de volgende emulgatoren in elk product dat u koopt: xanthaangom, guargom, carrageen, cellulosegom, polysorbaat 80 en (soja)lecithine.”
Deze waarschuwing wordt onder meer verklaard door een publicatie die in 2015 verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Nature. Onderzoekers van drie Amerikaanse universiteiten en een Israëlische universiteit besloten muizen te voeden met emulgatoren, opgelost in water of voedsel. Ze kregen relatief lage concentraties van twee veelgebruikte emulgatoren: carboxymethylcellulose (E466) en polysorbaat-80 (E433). Muizen met een normaal immuunsysteem ontwikkelden hierna een milde darmontsteking. Ze gingen overeten en kregen obesitas/metaboolsyndroom. De emulgatoren bevorderden bovendien een robuuste darmontsteking (colitis) in muizen met aanleg voor deze aandoening.
Na aanvullend onderzoek concludeerden de wetenschappers dat de emulgatoren zowel de normale darmflora als de slijmlaag die de darmwand beschermt, verstoren. Bovendien suggereren hun bevindingen dat de brede toepassing van emulgatoren zou kunnen bijdragen aan de toename van inflammatoire darmziekte, obesitas/metaboolsyndroom en mogelijk andere chronische ontstekingsziekten. Ze gaan hun onderzoek daarom uitbreiden naar mensen én andere emulgatoren.
De auteurs schrijven aan het eind van hun Nature-artikel: „De laatste halve eeuw hebben we een gestage toename gezien in de consumptie van voedseladditieven, waarvan vele niet zorgvuldig zijn getest zijn omdat ze de GRAS-status (Generally Recognized As Safe = algemeen beschouwd als veilig, TdG) kregen toen overheidsinstanties belast met regulering van de voedselveiligheid werden opgericht en/of uitgebreid. Bovendien gebruikten de testen die wél werden uitgevoerd over het algemeen diermodellen, ontworpen voor het opsporen van acute toxiciteit en/of bevordering van kanker. Onze gegevens suggereren dat dergelijke testen mogelijk inadequaat zijn.”
Ze kregen in 2015 bijval van onder anderen onderzoeker Patrice D. Cani van de Katholieke Universiteit Leuven. Volgens hem belicht de Naturestudie „een bijkomende potentiële zwakte in het systeem dat de veiligheid evalueert van additieven die worden gebruikt in de moderne voeding.”
In het boek van Rosanne Hertzberger is daar helaas weinig over te lezen.
Een uitgebreidere versie van dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift Fit met Voeding.
Uniek geluid
Het boek ”Ode aan de E-nummers” van microbioloog dr. Rosanne Hertzberger zorgde eerder dit jaar voor nogal wat ophef. Ze neemt het namelijk op voor kant-en-klaarmaaltijden, de magnetron, kunstmatige zoetstoffen, kleurstoffen en conserveermiddelen. Zo is volgens Hertzberger aardappelpuree uit een zakje niet per se ongezonder dan zelfgemaakte puree van onbespoten piepers. Daarmee gaat ze lijnrecht in tegen de actuele trend van vers, duurzaam, ambachtelijk en liefst biologisch.
Het geluid dat Hertzberger laat horen, kun je gerust uniek noemen. Want wie durft het anno 2017 nog op te nemen voor de technische en chemische hoogstandjes van de voedingsindustrie? Maar behalve met „kookgoeroes” heeft ze ook weinig op met nuances. De grote lijn verliest ze gelukkig niet uit het oog: suiker, vet en zout zijn ook volgens Hertzberger de grote ziekmakers in het industriële eten. Ze is daarom voorstander van een belasting op suikerdrankjes, iets wat je niet meteen verwacht van een pleitbezorger van de voedingsindustrie.
Ode aan de E-nummers. Rosanne Hertzberger; uitg. Ambo/Anthos, Amsterdam, 2017; ISBN 978 9026 330 872; 259 blz.; € 19,99.