Schotse verbondsleer: Recht én macht om te geloven worden vrij aangeboden
Het is een zwakke kant van de Schotse verbondsleer om de onvoorwaardelijke aanbieding te verbinden aan de voorwaarde van het geloof, stelt L. J. van Valen in zijn proefschrift. Maar is dat niet juist een sterke kant, zo vroeg prof. dr. A. de Reuver hem vrijdag.
„Is het niet voluit reformatorisch én Dordts om genade niet alleen aangeboden te krijgen maar ook te aanvaarden?” Hij stelde de vraag tijdens de oppositie tegen Van Valens proefschrift ”In God verbonden. Gereformeerde vroomheidsbetrekkingen tussen Schotland en de Nederlanden in de zeventiende eeuw, met name in de periode na de Restauratie (1660-1700)”, waarop Van Valen vrijdag aan de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) promoveerde.
Van Valen beaamde de stelling van de emeritushoogleraar uit Utrecht, maar zag bij iemand als Samuel Rutherford toch een spanning tussen een ruimhartige nodiging van het Evangelie en de beperking van de reikwijdte van de verzoening tot de uitverkorenen. „Durham en Fraser zijn daarin ruimer. Maar de sterke kanten bij Rutherford komen wel naar voren in zijn preken en brieven, zeker in een van zijn laatste waarin hij stelt dat iedere hoorder in het Evangelie begrepen is en het recht heeft om tot Christus te komen.”
„Maar ook de macht?”, zo vroeg prof. De Reuver. „Ook die wordt aangeboden”, aldus Van Valen.
Prof. dr. W. van Vlastuin (Amsterdam) constateerde dat van de zes kenmerken van de Schotse verbondsvroomheid die Van Valen in zijn slothoofdstuk constateerde, slechts alleen die van het koningschap genoemd werd en alleen Koelman overbleef. Hoe kan Van Valen dan nog spreken van „sterke” banden tussen Nederlandse en Schotse theologen?
Van Valen antwoordde dat inderdaad alleen bij Koelman er een directe verwantschap is met de Schotse verbondstheologie, maar dat hij de invoering van de nationale verbonden, zoals bij de Schotse covenanters, in Nederland niet gerealiseerd kon krijgen. Hij handhaafde de term „sterke”, omdat er wel degelijk invloed is op het punt van de piëtistische vroomheid, „de ervaring van het hart”.
In zijn lekenpraatje benadrukte Van Valen dat de Schotse vroomheid veel aandacht besteedde aan de toepassing van het heil, waarbij de bevindelijke geloofskennis van Christus en van Zijn verzoenend werk centraal staat. Enkele belangrijke middelen om de vroomheid te bevorderen, waren: persoonlijke oefening in gebed en meditatie, het horen naar het gepredikte Woord, de huisgodsdienst en het spreken met elkaar over geestelijke zaken op particuliere samenkomsten of gezelschappen van gelovigen.
Prof. dr. S. Hiebsch (Kampen) vroeg zich af of de tegenstelling tussen Wet en Evangelie nu echt typisch luthers is, zoals Van Valen beweerde. Maak je dan niet te veel een scheiding tussen Oude en Nieuwe Testament?
Piëtisme
Tijdens de plechtigheid opponeerden ook twee Schotten: E. Mijers en J. Eglinton. Eglinton, die ook in Kampen studeerde, vroeg naar een specifieke taalkundige identiteit bij de Schotten. Mijers wilde weten of er ook sprake was van een „algemeen Europees piëtisme” en in welke zin de Schotten daar deel van uitmaakten. Volgens Van Valen lag dat laatste in een leven met God. „Dat zien we in veel egodocumenten in de zeventiende eeuw. Niet alle covenanters waren piëtisten, maar wel de leiders onder hen.”
Promotor prof. dr. W. J. op ’t Hof (Amsterdam) memoreerde in zijn lofrede dat hij eigenlijk de ‘schuldige’ was van de promotie van Van Valen. „Ik heb je gebeld. Na kennisname van allerlei publicaties van jou wist ik dat jij de degene was die dit onderzoek moest doen. Jij was toen perplex en je zei: ik zal er eens over denken. Je verwees naar je leeftijd en het feit dat je geen universitaire opleiding had gehad. Je wilde het proberen en het is je gelukt en dat is een geweldige felicitatie waard. Je kunt natuurlijk zeggen: door je enorme werkkracht en uithoudingsvermogen, maar dat is de achterkant. De voorkant is dat de volharding en inzicht je is gegeven. Dus: soli Deo gloria.”
De emeritushoogleraar stelde dat het proefschrift van Van Valen in de toekomst door geen enkele onderzoeker genegeerd kan worden. „Jij hebt het veld volledig onderzocht, waardoor je proefschrift een handboek is geworden. Maar er is ook nog een toekomst: Ik wil je nog een tweede keer bellen. Je hebt het gat van de zeventiende eeuw opgevuld, maar er bestaat ook nog een achttiende eeuw. Maar ga nu maar echt met vakantie, en dat kan volgens mij maar één land zijn: Schotland. Als ik denk dat het kan, dan bel ik weer.”