De cijfers liegen er niet om. Elk jaar verlaten 100.000 Nederlanders de kerk, oftewel 276 per dag. Wat doet de kerk hiertegen? En wat is precies de verantwoordelijkheid van een kerkenraad die jongeren ziet vertrekken?
Was er maar een recept voor hoe je mensen vast kunt houden, verzucht ds. P. Mulder. Zaterdag kreeg de predikant van de gereformeerde gemeente van Tricht-Geldermalsen nog een mailtje van een jongere die al een hele tijd niet meer in de kerk komt. „Hij reageerde op een mail die ik hem eerder gestuurd had. Ik kom niet meer, schreef hij. Zonder verdere uitleg of motivatie. Dat is de praktijk waar we helaas mee te maken hebben.”
Kerkverlating is een heel complexe problematiek met veel verschillende kanten, benadrukt de predikant, terwijl hij nadenkend in zijn koffie roert. „Denk aan het verdriet van de ouders van een kind dat de kerk verlaat, aan het verdriet van ambtsdragers. Maar vooral ook aan de ernst van het feit dat iemand de kerkdeur achter zich dichttrekt. Het is onderdeel van de geestelijke strijd tussen het slangen- en het vrouwenzaad.”
Daarom moet kerkverlating vooral op een geestelijk manier bekeken worden, stelt ds. Mulder. „Je kunt kerkverlating nooit isoleren en bestempelen als een puur sociologisch probleem. De Heere Jezus heeft het Zelf al voorzegd, en ook Paulus spreekt in 2 Thessalonicenzen 2 over de grote afval. Ik denk dat je die zich nu ziet voltrekken, in elk geval in de westerse wereld.”
Stilzwijgend
De predikant heeft met een zekere regelmaat te maken met jonge mensen die de kerk verlaten. Dat ze dat vaak stilzwijgend doen, is volgens ds. Mulder al een probleem op zich. „Het is heel moeilijk om met hen in contact te komen. Vaak willen ze niet meer ingaan op een uitnodiging voor een gesprek, en op mails en brieven reageren ze ook niet. Dat vind ik triest.”
Het raakt ds. Mulder dat jongeren van de kerk wegdrijven zonder nog iets van zich te laten horen. „Als iemand niet wil, kom je niet aan boord. Dat is heel verdrietig, teleurstellend. Het enige wat je dan nog kunt doen is nog een keer proberen met ze in contact te komen en voor hen te blijven bidden.”
Sommige jongeren besluiten al op hun twaalfde dat ze op hun achttiende niets meer met de kerk te maken willen hebben, vertelt de predikant. „Dan blijven ze die jaren nog naar de kerk gaan omdat ze moeten van hun ouders, of vanwege hun jongere broertjes en zusjes. Maar we moeten als ‘blijvers’ nooit boven hen gaan staan: het is een wonder dat wij nog in de kerk zitten. Het is een wonder dat de verloren zoon nog bij de Vader terugkwam.”
Afhakende jongeren die ds. Mulder spreekt, beginnen vaak met de randzaken als het gaat over de oorzaak van hun vertrek. „Maar dat zit natuurlijk dieper”, stelt de predikant. „Ze geloven niet meer dat God bestaat, of ze willen gewoonweg hun eigen keuzes maken. En daar kunnen ze de kerk niet bij gebruiken. Dat blijkt ook als je echt in gesprek raakt.”
Soms heeft de predikant wel gesprekken met twijfelende jongeren. „Dan probeer je vanuit de Bijbel onder woorden te brengen Wie de Heere is, liefdevol en eenvoudig. Misschien is het wel de laatste keer dat je hun het Evangelie kunt vertellen. Je bent niet in staat om hen te overtuigen, alleen maar om te getuigen.”
Kritiek
Het contact met kerkverlaters is „een van de moeilijkste aspecten van het pastoraat.” Wat moet een kerk doen om jongeren vast te houden? Ds. Mulder neemt de gelijkenis van de verloren zoon als voorbeeld. „De vader van de verloren zoon ging hem niet achterna, hij stond wel op de uitkijk. Een kerk moet zich niet aanpassen aan de kerkverlaters. De verloren zoon had voor zijn vertrek een flinke dosis kritiek op zijn vader, maar toen hij terugkwam was hij heel anders. De kerk moet bij de opdracht blijven; het Woord uitdragen. En daar horen catechisatie, jeugdwerk en pastoraat wezenlijk bij.
Natuurlijk, we moeten nadenken over hoe we jongeren vast kunnen houden. Betrokkenheid en onderlinge liefde zijn heel belangrijk. Dat hoort bij het wezen van de kerk. Je moet jongeren echt zien, maar er is meer dan dat. Ze moeten merken dat je hart voor hen hebt, dat je op hen betrokken bent. Je kunt niet van alle catechisanten hun hobby’s onthouden; als ze maar voelen dat je hen kent en dat het je om hun ziel gaat”, stelt de predikant.
„Tegelijk is het waar dat met de beste middelen het alleen God is die jongeren vast kan houden. Wij kunnen niemand bekeren. We moeten het voortbestaan van de kerk bijvoorbeeld ook niet in gezelligheid zoeken. Gewoon de boodschap van het Woord uitdragen en uitleggen, met liefde en betrokkenheid. De Geest moet in de jongeren werken. Laat dat ons aanhoudend gebed zijn.”
De mens is dus niet de maatstaf voor het invullen van het jeugdwerk, zegt ds. Mulder. „De kerk moet niet anders zijn dan Jezus Zelf. Hij paste Zijn boodschap niet aan, ook niet als velen weggingen.”
Maar hoe moet de kerk dan haar verantwoordelijkheid invullen? „In de kerk hoort de liefde levend te zijn”, stelt hij. „Als er onderlinge liefde is, kun je leven met elkaars gebreken. Dan ben je solidair met elkaar.”
Klungels
De kerk heeft veel gebreken, erkent ds. Mulder. Ook als het gaat om kerkverlating. „De kerk is absoluut niet alleen rozengeur en maneschijn. Als het goed is, erkennen we dat ook wel. We laten, ook in het pastoraat, elke week weer steken vallen. Maar God is zo genadig dat Hij met zulke klungels van doen wil hebben, en dat Hij hen zelfs wil inschakelen in het werk in Zijn Koninkrijk.”
Ondanks de machteloosheid die de predikant in het pastoraat ervaart om de afhakers bij de kerk te houden, is hij niet somber of gelaten. „De Heere gaat door met Zijn werk. Er zijn ook nog zo veel jongeren die bij de kerk blijven. Als ik kijk naar de groep die ik nu belijdeniscatechisatie geef, zie ik heel betrokken jongeren. Die kant moeten we niet uit het oog verliezen. Albert Heijn besteedt naar buiten toe ook niet te veel aandacht aan het aantal winkeldiefstallen, maar wel aan al het goede dat er in de schappen ligt. Dat is ook de taak van de kerk. We mogen de beste boodschap brengen.”
„Zoek jongere op in heggen en steggen”
Het is hoog tijd om op pad te gaan naar de heggen en de steggen, is de boodschap van Kees van Vianen, directeur van de christelijke gereformeerde jongerenorganisatie Landelijk Contact Jeugdwerk (LCJ). Hij heeft veel contact met jongeren die de kerk willen verlaten of de kerkdeur al achter zich hebben dichtgetrokken.
„Het gesprek is soms lastig, maar daarom is het belangrijk om ons te bezinnen op hoe we dat contact vormgeven. Misschien moeten we minder zeggen, maar eerst oprecht nieuwsgierig zijn naar de gedachten van de jongeren die afhaken. „Dit is ons aanbod en gij zult komen”, werkt niet. Natuurlijk is die intentie goed, want verandering moet onder het Woord gebeuren. Maar vaak is zo’n jongere al te ver losgeweekt.”
Hoe kun je toch met zo’n afhaker in contact komen? „Geen enkel gesprek is maakbaar. Het gaat ook niet om een paar trucjes die je toepast. Een gesprek moet natuurlijk verlopen. Stel zingevingsvragen, vraag naar rust en geluk. Laat een jongere uitpraten, ook al zegt hij dingen waar je het absoluut niet mee eens bent. Stel vragen, deel in zijn leven. Het is essentieel om zondaar te worden met de afhakers.”
Het LCJ geeft plaatselijke gemeenten advies over hoe ze oog kunnen hebben voor de jongeren in de kerk. „Het is belangrijk om het losweken van de kerk van tevoren te signaleren. Je kunt het zien aankomen dat iemand de kerk gaat verlaten.”
Voor kerkverlaters is de drempel van de kerk hoog, stelt Van Vianen. „Je kunt voor de kerkdeur op ze gaan staan wachten, maar waarschijnlijk komen ze niet. Het is beter om hen op te zoeken waar ze zijn, tijdens het vakkenvullen bij Albert Heijn, op het voetbalveld of op sociale media. Veel nette kerkgangers zien dat niet zitten. En zij die het wel doen, hebben versterking nodig omdat ze te veel werk hebben.”
Hij ziet ook veel kerkenraadsleden en gemeenteleden die op hun manier omzien naar jongeren in de gemeente. „Een ouderling maakt regelmatig een afspraak om met jongeren te gaan wandelen. Zoiets klinkt via WhatsApp laagdrempeliger dan via een mail of een brief waarin staat dat zo’n jongere dan en dan wordt verwacht in de kerkenraadskamer.”
Begeestering
Een leerpunt vindt Van Vianen dat er veel gepraat wordt over kerkverlating, maar dat het akelig vaak bij praten blijft. „Het moet niet blijven bij prachtige beleidsplannen; het omzien naar de jongeren moet praktijk worden. Eén jeugdouderling is nooit in staat om contact met alle jongeren te onderhouden. Het is nodig om meer mensen in te schakelen, zodat alle jongeren persoonlijk contact hebben met volwassenen in de kerk. Als die zich met bewogenheid en brandende liefde het vuur uit de sloffen lopen, weet ik zeker dat er wonderen gebeuren.”
Voor dat contact is „begeestering” nodig. „Begeestering met een hoofdletter G. Een jongere moet niet zomaar een kaartje uit de kaartenbak zijn. Dan snap ik dat ze de kerk verlaten.”
Die begeestering komt vooral op uit een leven dicht bij God, aldus de LCJ-directeur. „Als we christenen worden die het met onszelf getroffen hebben, moeten we niet raar opkijken dat de jongeren er niets meer in zien. We moeten ons kwetsbaar opstellen en écht zijn. Jongeren hebben levende voorbeelden nodig, van mensen die leven uit de verwondering over de genade van God; geestelijk, maar ook heel concreet in het leven van alledag.”
Volgens Van Vianen gaat het bij kerkverlating niet om de vraag wie de schuldige is. „Die vraag stelde Jezus ook niet. Hij ging simpelweg op zoek naar de verloren schapen. Zo heeft de kerkenraad een geestelijke verantwoordelijkheid voor de jongeren.”
De boodschap is in het jongerenwerk belangrijker dan de vorm, stelt de LCJ-voorman, „maar we moeten ons bezinnen op hoe we het Woord kunnen laten spreken in het leven van jongeren vandaag, zodat ze het begrijpen en zodat het aansluit bij hun leefwereld.”
Dat God alles in handen heeft, geeft Van Vianen ontspanning. „De vader ontving de verloren zoon met open armen. God staat persoonlijk voor Zijn kudde in.”