Cultuur & boeken

Spotlight: Liefdesverdriet en zondebesef bij Bredero

Al op bladzijde 100 is de hoofdpersoon van ”De hartenjager” overleden. Terwijl je dan als lezer nog zo’n 200 pagina’s te gaan hebt. Dat zegt meteen: René van Stipriaans boek over de zeventiende-eeuwse dichter Gerbrandt Adriaensz Bredero is méér dan alleen maar een biografie.

Enny de Bruijn
8 October 2018 07:24Gewijzigd op 16 November 2020 14:18
Musicerende jongeren op een schilderij van Jan Miense Molenaer. beeld Wikimedia
Musicerende jongeren op een schilderij van Jan Miense Molenaer. beeld Wikimedia

Bredero is ongrijpbaar. Over zijn leven is nauwelijks iets bekend. Hij werd in 1585 geboren en hij overleed op 33-jarige leeftijd in het jaar waarin de Dordtse synode van start ging – reden om hem vier eeuwen later te herdenken. Maar verder? We moeten het voor het grootste deel doen met zijn werk, en –dat heeft de geschiedenis wel geleerd– het is gevaarlijk om uit dat werk zomaar een levensverhaal af te leiden.

Negentiende-eeuwers kenden op dat punt weinig aarzeling. Zij lazen de gedichten die Bredero aan Agniete of Margriete of welke andere vrouw ook wijdde, als rechtstreeks voortkomend uit de rijke levens- en liefdeservaring van de dichter. Dat is ook verleidelijk: Bredero slaat in dit soort verzen een uiterst persoonlijke toon aan, en je kunt als lezer bijna niet anders denken dan dat hij uit eigen ervaring spreekt. Uit zijn verzen rijst een beeld van een losbollerige, tragisch verliefde, geestige dichter, een beeld dat tot diep in de twintigste eeuw bleef bestaan.

Maar niets bleek minder waar. In 1968, bij de herdenking van Bredero’s 350e sterfdag, presenteerde de Vlaamse hoogleraar A. A. Keersmaekers zijn grote vondst: hij had niet alleen nieuwe gedichten van Bredero ontdekt, maar kon ook hardmaken dat de gedichten voor Margriete niet origineel waren: ze bleken uit het Frans vertaald. Net als het beroemde gedicht ”Aendachtigh ghebedt”, dat door Bredero’s uitgever strategisch aan het eind van zijn liedbundel geplaatst was. Alsof hij zeggen wilde dat de lichtzinnige dichter aan het eind van zijn korte leven tot bekering was gekomen.

Na die onthulling liep iedereen vervolgens met een boog om Bredero’s biografie heen. Nu al die ‘persoonlijke ontboezemingen’ en al dat liefdesverdriet en zondebesef slechts vertaald bleken uit het Frans, wilde niemand nog zijn vingers branden aan speculaties over het verband tussen Bredero’s leven en werk. Het is dus geen wonder dat Van Stipriaan grondig en omzichtig te werk gaat, waarbij hij in een afzonderlijk hoofdstuk een prachtig overzicht geeft van alle manieren waarop er in de voorbije eeuwen naar Bredero gekeken is.

Dat betekent overigens niet dat hij een voorzichtig boek schreef: ”De hartenjager” is een met brede streken én kleurrijke details geschilderd beeld van de tijd, de teksten en de doorwerking van Bredero. Met daarachter schemerend de persoon van de dichter, want Van Stipriaan durft het aan om toch weer aandacht te vragen voor Bredero zelf, te midden van de culturele, politieke en religieuze ontwikkelingen van zijn tijd. Zijn boek getuigt van vakmanschap: het combineert minutieuze analyse met een soepele en zeer onderhoudende stijl en goedgekozen illustraties.

Misschien is het net iets té gedetailleerd en tekstgericht voor het brede publiek, maar daar staat tegenover dat Van Stipriaan er alles aan doet om Bredero voor hedendaagse lezers tot een aansprekende figuur te maken. Waar vroegere eeuwen hun best deden om Bredero’s seksueel getinte en al te volkse teksten te kuisen, zijn het juist díé eigenschappen die hem sinds de twintigste eeuw weer een soort held maken, iemand die zich verzet tegen burgerlijke benepenheid en gezapigheid.

Daar komt bij: de onderwerpen waarover Bredero schreef, laten zich simpel vertalen naar onze tijd. Economische vluchtelingen, het Hollandse superioriteitsgevoel, het idee dat alle problemen door immigranten veroorzaakt worden, #MeToo, prostitutie en mensenhandel, zich misdragende toeristen, relatieperikelen die van alle tijden zijn, enzovoort. Uit ”De hartenjager” rijst het beeld op van een Bredero die, fris geknipt en geschoren, helemaal past in onze tijd.

Dat roept soms ook enige aarzeling op. Vooropgesteld: Van Stipriaan is een degelijke onderzoeker, die ernaar streeft om het verleden recht te doen – dat blijkt uit zijn verhaal, dat een prachtig en gedetailleerd beeld geeft van de context van Bredero’s werk, de perikelen in de oude rederijkerskamers, de generatie van jonge en ambitieuze auteurs die breekt met allegorie en symboliek en in plaats daarvan realistisch wil schrijven. Wat Bredero betreft: levensecht taalgebruik –soms grof, soms plat, soms diepzinnig– en mensen van vlees en bloed, compleet met alle dubbele gevoelens en onzekerheden van het echte leven.

Van Stipriaan neemt ook Bredero’s godsdienstige kant volstrekt serieus, en maakt aannemelijk dat hij amoureus en ernstig tegelijk geweest is, dat er meer lagen in zijn persoonlijkheid aanwezig zijn dan de oppervlakkige toeschouwer denkt. ”’t Kan verkeren” – die zinspreuk van de dichter heeft een diepe betekenis.

Maar als dan aan het eind van het boek het jaar 1618 aanbreekt, wordt het allemaal wel erg dramatisch. Volgens Van Stipriaan verstevigt de gereformeerde kerk zijn greep op de samenleving, de Dordtse synode stelt „hardhandig” orde op zaken, en de contraremonstrantse predikanten trekken ten strijde tegen toneel, mythologie en liefdesliedjes. Bij Bredero en zijn geestverwanten –die vechten voor het bestaan van verschillende meningen naast elkaar– heerst een ondergangsstemming. Over dat jaar hangt „iets duisters”, er is sprake van „een aanslag op de geest van Erasmus” en er verdwijnt „veel licht uit de Republiek”, Bredero zelf worstelt met „liefdesverdriet, geloofsijver en afkeer van het aardse bestaan” – en daarom neemt Van Stipriaan de mogelijkheid van zelfmoord uiterst serieus.

Die hele redenering vormt een wankele constructie met veel zwakke schakels. Het ís op zichzelf mogelijk dat Bredero zelfmoord pleegde, en ongetwijfeld hebben de Amsterdamse dichters de toenemende invloed van de predikanten rond 1618 als zorgwekkend beleefd. Maar of daartussen een oorzakelijk verband geweest is? Of de kerk werkelijk zo machtig en onderdrukkend was? En of Bredero’s calvinistische zondebesef meteen als ”melancholie” of ”levensmoeheid” geduid moet worden? Dat blijft allemaal zeer de vraag. Bij Bredero is immers niets wat het lijkt.

”De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero”, René van Stipriaan; uitg. Querido, Amsterdam; ISBN 978 90 2140 952 8; 360 blz.; € 24,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer