Dr. John van Eck werd verrast door de verkiezing
Sinds het moment dat hij in de Bijbel Gods stem hoorde, wordt dr. John van Eck geboeid door de verkiezing. Voor hem is dat woord een synoniem van vrije, reddende genade. Met een bundel teksten van zijn hand hoopt hij dat ook anderen duidelijk te maken.
De zorg voor zijn ouders bracht dr. John van Eck (70) weer in Lexmond. Enkele keren per week pendelde hij van Ede naar zijn geboortedorp, om zijn moeder bij te staan in de zorg voor zijn vader. Na diens overlijden trok hij bij zijn moeder in. De garage waar zijn vader oldtimers restaureerde, bouwde hij om tot studeerkamer. Hier heeft hij alles wat hij behoeft. Zijn boekenschat, de piano, een keukentje waar hij koffie kan zetten en een toilet.
Hoe beleefde u het bereiken van de 70-jarige leeftijd?
„Het geeft hooguit een vaag besef dat ik nu wel ouder begin te worden. Ik spreek twintigers aan alsof ik van dezelfde generatie ben, waarschijnlijk omdat ik nooit de rol van ouder heb gehad. Dan vergeet je op te schuiven in de generaties.”
Was het een verrassing dat aan deze verjaardag een symposium werd gewijd?
„Een complete verrassing. Ik heb niet lang tegengestribbeld, omdat ik besefte tegen deze blijk van vriendschap geen nee te kunnen zeggen. En het gaf me de gelegenheid plannen voor een publicatie die wat in het slop geraakt waren, alsnog te realiseren.”
”Tussen bonders en barbaren”, luidde het thema van het symposium. Wie zijn de barbaren?
„Die zullen wel uit het 28e hoofdstuk van Handelingen komen, het Bijbelboek waarover ik een commentaar schreef. Dat waren barbaren die meevielen. Door de Grieken en Romeinen werd Malta als een zeeroversnest gezien, maar Paulus en zijn mede-schipbreukelingen kregen er te maken met een meer dan gewone filantropia. Mochten mijn vrienden er de militaire wereld mee bedoelen, dan zal ik ze in mijn slotwoord wel corrigeren.”
Voelt u zich vooral thuis tussen bonders of tussen barbaren?
„Ik voel me overal wel thuis. Van de Gereformeerde Bond ben ik overigens geen lid, al word ik er door velen wel bij gerekend. Een beetje van buiten de kerk heb ik me aangemeld voor de studie theologie. Dan accepteer je de kerk als geheel, met alle sores die erbij horen. Ik vond het niet nuttig om me te bekennen tot een groep binnen de kerk. Die is trouwens veel groter dan de Hervormde Kerk ooit is geweest.”
Wat bracht u tot de studie klassieke talen, terwijl u opgroeide tussen auto’s?
„Aan het eind van de lagere school vond de bovenmeester dat ik wel toelatingsexamen kon doen voor het De Bruijne Lyceum in Utrecht. Daar kreeg ik een leraar klassieke talen die de oude teksten tot leven bracht. Je las niet alleen Homerus, je wás ook in een wereld die niet meer bestond.
Mijn eerste liefde was muziek. Daarom deed ik op mijn 18e toelatingsexamen bij het Utrechts Conservatorium, maar het werd toch klassieke talen. Muziek als hobby leek me beter. In 1978 ben ik gepromoveerd op het commentaar op een homerische hymne. Ik studeerde toen al theologie. „U ging ook nog wijsheid zoeken, en nu bent u voor dit vak verloren”, zei mijn promotor bij de overhandiging van de bul.”
Vanwaar de overstap?
„Ik had afstand genomen van geloofszaken, maar raakte bevriend met een hervormde en een katholieke studiegenoot die onder het koffiedrinken vol overtuiging over hun geloof spraken. Spontaan ging ik me in die gesprekken mengen. Op een dag las ik in de leeszaal van het Instituut Klassieke Talen een gedeelte uit het Johannesevangelie, puur voor de taal: de passage uit Johannes 15 over de liefde van Jezus. Ineens begon die tekst tegen míj te spreken. Niet op spectaculaire wijze, God kwam zomaar bij me binnen wandelen. Het is me overkomen. Ik heb me daarna ook in de katholieke traditie verdiept, maar uiteindelijk viel het besluit terug te keren naar de kerk waar ik ben gedoopt en aan een protestantse universiteit theologie te gaan studeren.”
Om predikant te worden?
„Dat liet ik open. Ik denk vrij nuchter over roeping: die is er pas werkelijk als je door een gemeente wordt beroepen. Voor het zo ver was, werd ik benaderd door de wervingspredikant van de krijgsmacht, terwijl ik nooit één gedachte aan defensie had besteed. Wel wist ik hoe de wereld buiten de kerk in elkaar steekt. Daar had ik een poosje vertoefd en het geloof gevonden of hervonden. Het gevoel dat een post buiten de kerk misschien wel bij me paste, werd nog sterker toen ik een dag meeliep met legerpredikant Henk van de Berg. Heel ontspannen zat hij met buitenkerkelijke jongeren over de meest wezenlijke zaken te praten. Ik vond dat ik mezelf in ieder geval een kans moest geven en ben nooit meer uit die militaire wereld weggegaan.”
Voelde u zich daar niet wat verdwaald?
„Helemaal niet. Ik vond het een unieke positie: buiten de kerk, te midden van mensen, mét het Evangelie. Juist de gereformeerde traditie biedt een grote openheid naar de wereld, vanwege de uitverkiezing. Bovendien droeg de plek waar ik werkte thema’s aan die ik vanuit de Bijbel en de traditie wilde onderzoeken: hoe Paulus gezagdragers benaderde, hoe Calvijn over menselijkheid dacht, hoe God Zich buiten de kerk manifesteert in het leven van mensen.
Ik heb me nooit boven anderen verheven gevoeld omdat ik wat meer boeken heb dan de gemiddelde Nederlander. Een jongen vertelde me tussen neus en lippen door dat hij anderhalf jaar op straat had geleefd. Voor zo iemand heb ik diep respect. Ik zou het geen week volhouden.”
U schreef ook nog Bijbelcommentaren.
„Het begon met Handelingen. Prof. Van Bruggen heeft er een kleine tien jaar over gedaan om me over de streep te trekken. Toen ik in 1998 voor drie jaar naar Seedorf moest, heb ik toegestemd. Dat werk hield me van de straat en uit de kroeg. Ik wilde een eigen vertaling bieden, de preken in Handelingen ook retorisch belichten en het boek breed in de antieke wereld zetten. Lukas is de enige gelovige heiden die een bijdrage heeft geleverd aan het Nieuwe Testament en hij schreef voor een ontwikkelde Griek die niet was opgevoed in de Joodse traditie. Toen ik eenmaal de smaak te pakken had, kostte het Van Bruggen minder moeite om me ook voor Kolossenzen en Filemon te strikken. Die commentaren ben ik wel zelf gaan typen. Geschreven manuscripten accepteerde Kok niet meer.”
Welk van uw boeken is u het dierbaarst?
„”En toch beweegt Hij”. Daarin ben ik via de belijdenisgeschriften dichter bij het spreken van God in de Bijbel gekomen. Veel theologen, de eeuwen door, gaan uit van de gedachte dat God niet kan worden beïnvloed door zaken buiten Hem. Dat zou Zijn almacht schaden. Dan moet je wel heel veel passages in de Bijbel bijstellen. De Schrift laat zien dat God voortdúrend wordt geraakt. Onze zonde roept Zijn toorn op, onze ellende Zijn ontferming. Er zijn weinig theologen die dat eerlijk benoemen. Noordmans doet dat. Hij wijst erop hoe Mozes met zijn pleiten voor Israël God in „heilige verlegenheid” brengt.”
Vanwaar uw fascinatie voor de verkiezing?
„Ik kom niet uit refokring, maar ging zien dat juist de leer van de verkiezing God verbindt met de ruwe werkelijkheid. Mijn scriptie voor dogmatiek was al gewijd aan de Dordtse Leerregels. God spreekt mensen aan wanneer Hij wil en waar Hij wil. Hij zorgt er ook nog voor dat dit spreken weerklank vindt. Wij hoeven dat allemaal niet te organiseren. Dat geeft me in contacten een ontspannen afwachting. Ieder die je ontmoet, kan erbij horen.
Vroeger werd er vaak op een uitsluitende manier over de verkiezing gepreekt. Dat werkt verlammend. Vandaag wordt van de weeromstuit grote nadruk gelegd op onze keuze voor God. Dan krijg je een ander soort spanning. Wanneer jij het niet meer volhoudt, houdt God het dan nog vol met jou? Die houding is evenmin bevorderlijk voor geloofszekerheid.”
Wat is voor u de kern van de verkiezing?
„Dat God met Zijn Woord door de wereld gaat en ons persoonlijk aanspreekt. Opvallend is dat dit ”ons” ook in de Dordtse Leerregels nadrukkelijk klinkt. De Dordtse theologen hebben lange scholastieke discussies gevoerd, maar Bogerman benadrukte dat in de leerregels kerkelijk moest worden gesproken, met een Bijbelse klank. De Bijbel is voor een groot deel in de tweede persoon geschreven. God biedt geen boek vol theorie. Hij verkiest en verwerpt, maar als Hij met Zijn Evangelie naar me toe komt, spreekt Hij me persoonlijk aan en is Hij volkomen te vertrouwen in wat Hij zegt. Je moet er als predikant vanuit de verwerping geen dingen bij gaan zeggen die dat persoonlijke ondergraven en wantrouwen ten opzichte van het Evangelie zaaien.
De tragiek is dat men de Dordtse Leerregels ging uitleggen aan de hand van de vooraf gevoerde discussies. Daarom heb ik een artikel geschreven over de manier waarop Jacobus Revius, partijganger van Dordt, erover sprak. Bij hem is de uitverkiezing een en al Evangelie. Ook Calvijn, die in zijn Institutie de leer van de verkiezing wat te veel op formule wil brengen, preekte vanaf de kansel Gods beloften onbekommerd ”pro nobis”. Voor ons. Daarmee worden de tegenstellingen niet verzwakt, maar verscherpt. Het maakt ongeloof des te ernstiger. Ons nee wordt dan een persoonlijk nee. Er bestaat geen neutraal gebied, waar je de zaken van een afstand kunt aankijken.”
Welke plaats heeft de verkiezing in uw eigen preken?
„Als thema alleen als de tekst het aangeeft, maar uiteindelijk wordt de hele prediking door Gods verkiezing gedragen. Van mij en de hoorders is weinig te verwachten, maar God wil door Zijn Woord ons Zijn liefde betuigen. Opvallend daarin is Zijn voorkeur voor het verachte, iets wat te weinig wordt gehonoreerd. Kohlbrugge heeft er aandacht voor gevraagd, Noordmans trok de lijn verder door. De Calvijnse kerken zijn een beetje middenklassekerken, de maatschappelijke onderlaag vind je er nauwelijks. Dat zou te denken moeten geven.”
U noemt uzelf „een gelovige die bijna niet niet kan geloven.” Opmerkelijk.
„Ja, vanaf het moment in die leeszaal heb ik er nooit meer aan getwijfeld of God mij op het oog heeft. Vaak kijk ik als een soort verbaasde toeschouwer naar mijn eigen geloof. Ik zou niet weten hoe het is om niét te geloven. Daarover geneer ik me weleens bij mensen die met twijfels te kampen hebben. In mijn preken houd ik me bewust een beetje in, om hen niet in verlegenheid te brengen. Maar dat Gods beloften ontwijfelbaar zijn, daar zal ik nooit terughoudend over doen. Waar zouden we anders op moeten steunen?”