Geregeld zet politievrijwilliger Johan van Dijk (55) uit Capelle aan den IJssel een van zijn wapens in. „Er is geen onderscheid tussen vrijwillige agenten en beroeps.”
Ruim 27 jaar zet Van Dijk zich al vrijwillig in voor politie-eenheid Rotterdam-Capelle. Hij begon als surveillant, volgde in de avonduren de opleiding aan de Politieacademie en is inmiddels hoofdagent Noodhulp in Rotterdam. „Dat betekent dat je eropuit gestuurd wordt door de alarmcentrale.”
Doordeweeks is Van Dijk directeur op een reformatorische basisschool in Capelle, in het weekend heeft hij dienst bij de politie. Hij kan die twee werelden goed scheiden. „Ik speel op school geen politieagent, en op het bureau ga ik niet als een directeur de taken uitdelen.”
Afwisselend is zijn vrijwilligerswerk zeker, als je het Van Dijk vraagt. „Vorige week zetten we nog een bewapende achtervolging in, die begon bij Krimpen en eindigde in Amsterdam. Met kogelwerend vest aan, want de voortvluchtigen waren bewapend.”
De ene keer drijft de vrijwilliger hooligans uit elkaar, de andere keer reanimeert hij iemand of knokt hij met een groepje jongens op straat.
Angstig is Van Dijk nooit. „Ik ben niet bang, maar je moet wel je verstand gebruiken”, vertelt hij.
Hij gebruikt dezelfde wapens als beroepsagenten. Een stroomstootwapen, maar ook soms een –lange– wapenstok, pepperspray of een pistool. „Je mond is nog altijd het belangrijkste wapen. Geweld gebruik je pas als niets anders meer mogelijk is.”
Van Dijk heeft al veel heftige incidenten meegemaakt. „Ik vind het met name aangrijpend als het om jongeren gaat. Zoals destijds een auto-ongeluk waarbij een jongen klem zat. We konden hem alleen nog over zijn rug aaien, toen overleed hij. Vreselijk. Vooral toen zijn ouders arriveerden.”
Meerdere collega’s hebben te kampen met trauma’s. Daarom geeft Van Dijk mee: „Praat erover. Zwijgen is juist niet stoer.”
Dit is deel 4 in een serie interviews naar aanleiding van de Dag van de BHV’er op 7 november