Vrijheid van godsdienst schuurt en wringt in West-Europa
Conservatieve geloofsopvattingen schuren in toenemende mate met het seculiere denken van de meerderheid in West-Europa. Het recht op godsdienstvrijheid wordt hierbij flink op de proef gesteld. En dat levert nog weleens verschillende uitkomsten op.
In het democratische Westen hoort godsdienstvrijheid er helemaal bij. Als een van de klassieke grondrechten ligt het stevig verankerd in de constitutie van vrijwel elke Europese staat. Daarnaast is het opgenomen als mensenrecht in twee invloedrijke documenten waar haast alle Europese landen zich aan gebonden hebben: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Daarmee lijkt vrijheid van godsdienst te staan als een huis. Maar niets is minder waar, waarschuwt het in Wenen gevestigde Observatorium voor Intolerantie en Discriminatie van Christenen in Europa (Oidac). In een vorige week verschenen rapport wijst de organisatie op toenemende seculiere intolerantie die dit mensenrecht onder druk zet. „De godsdienstvrijheid in Europa wordt ernstig bedreigd, vooral die van christenen.”
Voorbeelden daarvan zijn volgens het observatorium onverdraagzaamheid vanwege de christelijke ethiek –te denken valt aan abortus, euthanasie en genderverhoudingen– en het verwijderen van christelijke symbolen uit openbare ruimten. Deze „groeiende seculiere onverdraagzaamheid” kan volgens Oidac zelfs leiden tot haatmisdrijven, zoals aanvallen op kerken of individuen. De organisatie documenteerde in het afgelopen jaar 500 van zulke incidenten in Europa.
Boerka
Dat er steeds meer wrijving ontstaat tussen het seculiere denken en de opvattingen van conservatieve gelovigen, ontgaat ook experts op het gebied van godsdienstvrijheid niet. De aard van de discussie over dit mensenrecht is daardoor verschoven. „Voorheen ging het over de verhouding tussen kerk en staat; de laatste decennia met name over welke waarden er gelden in de samenleving”, constateert prof. dr. Sophie van Bijsterveld. Ze is hoogleraar religie, recht en samenleving aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
„Ongelooflijk actueel”, noemt prof. dr. Paul van Sasse van IJsselt vrijheid van godsdienst in een relatief geseculariseerd West-Europa. „Veel religieuze uitingen schuren met de meerderheidsopvattingen. Je ziet het bijvoorbeeld in kwesties rondom de boerka of hoofddoek. Of bij onverdoofde rituele slacht”, zegt de hoogleraar recht en religie aan de Rijksuniversiteit Groningen. „Dat leidt tot fundamentele vragen.”
Ook de coronamaatregelen bleken een test voor de vrijheid van godsdienst. „Er ontstond een soort publieke verwondering over de zogenaamde geprivilegieerde status van kerken. Dat leidde tot heftige discussie.” Volgens de Groningse wetenschapper bleek vervolgens dat de bijzondere positie van kerken in Nederland nog steeds door de overheid wordt onderkend, ondanks dat die tegen een breed maatschappelijk gevoelen indruiste. „Daar merkte je wel een spanning.”
Voortdurend debat
Onbegrip over conservatieve opvattingen uitte zich in het afgelopen jaar in meerdere rechtszaken. De Finse politica Räsänen, de Nederlandse predikant Kort en de Duitse pastor Latzel kregen vanwege hun kritische geluiden over homoseksualiteit te maken met de rechterlijke macht. Alle drie werden ze vrijgesproken van of niet vervolgd voor haatzaaiende uitspraken. Dat het tot rechtszaken komt, geeft aan dat de reikwijdte van vrijheid van godsdienst –en van meningsuiting– op de proef wordt gesteld. Tegelijkertijd getuigen de uitkomsten ervan dat godsdienstvrijheid op dat punt juridisch overeind staat.
Of er sprake is van een trend dat conservatieve gelovigen zich niet meer vrijelijk mogen uiten, vindt Van Bijsterveld moeilijk te zeggen. Wat betreft Nederland ziet de hoogleraar wel dat er op het vlak van wetgeving zaken zijn veranderd. Zoals de mogelijkheid voor gemeenten om mensen te weigeren als ambtenaar van de burgerlijke stand als ze niet bereid zijn om huwelijken te voltrekken tussen mensen van het gelijke geslacht.
Godsdienstvrijheid is echter nooit een statische kwestie geweest, benadrukt ze. Zo stelt de komst van de islam voor nieuwe vragen. Ook veranderen opvattingen binnen een samenleving in de loop der tijd. „Wat de grenzen dan zijn, is onderwerp van voortdurend debat. Het is goed om die discussie te voeren, waarbij ook gelovigen vrijmoedig mogen uitkomen voor hun standpunten.”
In de afgelopen eeuwen is de precieze inhoud van godsdienstvrijheid en de verhouding tussen kerk en staat veranderd. Een voorloper van het recht op godsdienstvrijheid zoals we die nu kennen, is opgenomen in de Unie van Utrecht (1579). Hoewel revolutionair voor die tijd, bood het verdrag slechts beperkte vrijheid van geweten. In de eeuwen daarna is dat steeds verder uitgebreid, waarbij kerk en staat meer en meer ontvlecht raakten.
Rituele slacht
Deze ontwikkeling heeft in verschillende landen in Europa wel anders uitgewerkt. Aan de ene kant van het spectrum bevinden zich landen die binnen het laïcisme vallen, waarvan Frankrijk het schoolvoorbeeld is. Dit moeilijk te vertalen woord komt erop neer dat de overheid in religieus opzicht strikt neutraal wil zijn. Religieuze uitingen in het publieke domein, zoals in overheidsgebouwen, zijn uit den boze.
De huidige invulling daarvan door Frankrijk is niet onbetwist, zegt Van Sasse van IJsselt. „Een belangrijk kritiekpunt is dat laïcité vroeger in het teken stond van vrijheid. Tegenwoordig gaat het model meer en meer over controle.” Zo nam het Franse parlement in 2021 een wet aan „ter verdediging van de republikeinse waarden.” Volgens religieuze leiders worden godsdiensten in de wet neergezet als een bedreiging voor Frankrijk.
In sterk contrast staat het model van de staatskerk, zoals dat bijvoorbeeld in Engeland het geval is. Daar zijn allerlei institutionele banden tussen kerk en staat. Dat gaat samen met volwaardige religievrijheid, aldus Van Bijsterveld. „De aanwezigheid van een staatskerk betekent niet dat er per definitie geen godsdienstvrijheid mogelijk is.” Dat geldt ook voor Denemarken.
Daar tussenin bevinden zich landen die tot het pluralistisch coöperatieve model behoren, waaronder Nederland en ook Duitsland. Daar is sprake van een beperkte vorm van samenwerking tussen de overheid en religieuze groepen, binnen de grenzen van de scheiding tussen kerk en staat.
Zolang deze varianten niet leiden tot ongelijke behandeling zijn ze volgens Van Sasse van IJsselt aanvaardbaar voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat is de hoogste rechter voor burgers uit de 46 landen die zijn aangesloten bij de Raad van Europa. Deze instelling spreekt recht in zaken die burgers aanspannen tegen hun staat.
Het Europees hof heeft zich de laatste decennia regelmatig over complexe vraagstukken gebogen. Dit jaar zijn Belgische Joden naar de rechtbank gestapt om het Vlaamse en Waalse verbod op onverdoofd ritueel slachten aan te vechten. Volgens hen vormt de slacht een essentieel onderdeel van de Joodse godsdienst. De zaak loopt nog.
Scandinavische landen kennen al geruime tijd een verbod op onverdoofd slachten. In Frankrijk is deze praktijk wel weer toegestaan, net als in Nederland. Ook al is godsdienstvrijheid een klassiek grondrecht in Europa, de uitwerking daarvan is heel divers.