Godsdienstvrijheid in islamitische wereld is erbarmelijk
Toen Samir christen werd, durfde hij het niet eens tegen zijn eigen vrouw te vertellen. Want vrijheid van godsdienst bestaat hooguit op papier in de Golfstaat waar hij woont. Gaat Samir het nog meemaken dat de moslimwereld echt werk maakt van godsdienstvrijheid?
De islamitische profeet Mohammed? Dat was een van de grootste voorvechters van vrijheid van godsdienst in zijn tijd. Dat is althans het punt dat de wetenschapper Craig Considine, een christelijke verdediger van Mohammed, steeds opnieuw naar voren brengt. In zijn boeken en artikelen maakt Considine zich er sterk voor dat Mohammed in feite een toonbeeld van beschaving was – iets waarvoor hij al vaak op het schild van moslims is gehesen.
Wie zich daarentegen beroept op het werk van arabisten als de in 2015 overleden Hans Jansen, die eveneens studie maakte van het leven van Mohammed, krijgt een tegenovergesteld beeld. Hij schetst Mohammed als een generaal en vechtjas die geen afwijkende meningen duldt.
Ziehier een van de problemen voor wie de relatie tussen islam en godsdienstvrijheid onderzoekt: de documentatie is doorgaans sterk uiteenlopend van karakter. En die dubbelheid geldt niet alleen voor propagandamateriaal, maar ook voor wetenschappelijk werk.
Dat dit mogelijk is, komt door de ambiguïteit van de oorspronkelijke bronnen. De islam ontstond ruim 1400 jaar geleden op het Arabisch Schiereiland, in een tijd en een politieke context die op vrijwel geen enkel onderdeel vergelijkbaar is met de onze. De eerste vraag is dan hoe je teksten uit die periode in hun context kunt laten spreken. En de tweede is wat die teksten dan voor vandaag betekenen.
Om met die eerste vraag te beginnen: de Koran en vooral de hadith (de overleveringen van het leven van Mohammed) bieden zo veel uiteenlopend materiaal dat iedere ketter zijn letter heeft. Zo wijzen voorvechters van godsdienstvrijheid in de islam vaak op soera (hoofdstuk) 2:256 van de Koran: „Er is geen dwang in religie”, staat daar. Dat vers is zowel in de islamitische geschiedenis als vandaag door bekende moslimexegeten (ook de orthodoxen onder hen) vaak aangehaald als een theologische basis onder het concept van godsdienstvrijheid in de islam.
Echter, critici van de islam hebben ook sterke argumenten. Ze wijzen bijvoorbeeld op verhalen uit de hadith waarin Mohammed hele groepen Joodse mannen laat afslachten omdat ze hem niet willen volgen. Of op de oproep in de Koran om te strijden totdat „de godsdienst geheel aan Allah behoort” (soera 8:39). Die verzen laten weinig ruimte voor andere religies.
Inktzwart
Kortom, de primaire bronnen van de islam tonen een divers beeld van godsdienstvrijheid. Daarom is het zinvoller te kijken hoe deze bronnen in de praktijk functioneren. Die vraag is –helaas– veel eenduidiger te beantwoorden. Het levert een inktzwart beeld op. Kort en goed: er is bijna nergens ter wereld zo weinig godsdienstvrijheid als in de islamitische wereld.
Zo becijferde het gerenommeerde onderzoeksbureau Pew Research Center hoe het gesteld is met religieuze vrijheid wereldwijd. De landen met de meeste beperkingen op godsdienstvrijheid bevinden zich in het zogeheten 10-40-raam: het gebied tussen de 10e en 40e breedtegraad op de kaart dat grofweg samenvalt met de islamitische wereld.
De kaart van die landen komt aardig overeen met de jaarlijkse ranglijst van Open Doors, die zich specifiek richt op christenvervolging. Ook de landen in de top van die lijst bestaan voor de overgrote meerderheid uit islamitische staten binnen het 10-40-raam.
En dan hebben we het nog niet eens over de kanarie in de kolenmijn van de godsdienstvrijheid. Dat is niet hoe landen omgaan met andere religies, maar hoe ze omgaan met afvalligen binnen de eigen gelederen. Het vereist een hoge mate van religieuze tolerantie om bijvoorbeeld een moslim die christen wordt, zijn vrijheid te gunnen.
Juist op dat punt liggen de grootste uitdagingen. Hetzelfde Pew Research Center onderzocht eerder dit jaar dat er wereldwijd 22 landen zijn die wetten hebben tegen geloofsafval. Dertien van die landen liggen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, en zeven in Oost-Azië. Op India na betreft het allemaal islamitische landen.
Bovendien is vervolging vanuit de overheid na geloofsafval nog maar één kant van de medaille; de druk die vanuit de familie of de samenleving op ex-moslims wordt uitgeoefend, is soms nog veel groter.
Het resultaat daarvan is dat steeds meer minderheden weg willen uit islamitische landen. In 1910 bijvoorbeeld, vlak voor de Armeense genocide, maakten christenen in het Midden-Oosten nog zo’n 14 procent van de bevolking uit. Honderd jaar later, in 2010, is hun aandeel geslonken tot zo’n 4 procent – en de uittocht gaat nog altijd door.
Tirannie
Het verhaal over hoe het op dit moment staat met godsdienstvrijheid in de islamitische wereld is, kortom, weinig rooskleurig. Toch is het de vraag of die deplorabele toestand altijd zo moet blijven. Het antwoord daarop is nee. Althans, niet per definitie.
In elk geval bieden de islamitische bronnen in theorie mogelijkheden om ook anders met het thema om te gaan (zie ook ”Zeven zaadjes van vrijheid”). Het is dus niet zo dat een ‘goede’ islamitische heerser per definitie andersgelovigen móét onderdrukken. Daarvoor is de islam een veel te divers bouwwerk.
Bovendien zijn de meeste heersers in de islamitische wereld überhaupt geen voorbeeld-moslims. In de achterliggende eeuw heeft het Midden-Oosten zich gekenmerkt door opeenvolgende heersers die het in de praktijk meer om hun eigen macht te doen was dan om de islam, zoals de presidenten van Egypte of Syrië of de koningen van het Arabisch Schiereiland.
De tirannie van deze heersers is een belangrijke reden waarom het Midden-Oosten in zo’n trieste toestand is verzeild geraakt, toont de Palestijnse-Noorse activist Iyad el-Baghdadi aan in zijn boek ”The Middle East Crisis Factory”. Hij noemt zichzelf een islamitische libertair die ervan overtuigd is dat de islamitische waarden in de 21e eeuw opnieuw vruchtbaar gemaakt kunnen worden. Volgens hem zijn het juist de decennia van dictatoriale onderdrukking die dat tot nog toe onmogelijk hebben gemaakt.
El-Baghdadi stelt dat de islamitische wereld vooral tijd nodig heeft – tijd die Europa ook nodig had om tot de religieuze pluriforme maatschappij te komen die het nu is. Zelf ziet hij de Arabische opstanden van 2011 als een waterscheiding, waarbij het volk voor het eerst afrekende met de dictators. Hij denkt dat de regio in drie decennia grote stappen vooruit kan zetten.
De Turkse opiniemaker Mustafa Akyol, die zichzelf een islamitische modernist noemt, denkt daar net zo over. Volgens hem is het absoluut mogelijk dat de wetten van islamitische landen oog hebben voor waarden als godsdienstvrijheid. Het probleem is alleen dat daar op dit moment weinig voorbeelden van zijn.
Zelfs het meest aangehaalde succesvoorbeeld van de Arabische opstanden, Tunesië, heeft het afgelopen jaar een periode terug naar autocratie meegemaakt. Ook in diverse andere landen zijn de dictators weer terug – als ze ooit zijn weggeweest.
Ja, er zijn lichtpuntjes. Verandering is niet onmogelijk. Maar zelfs de grootste optimist durft Samir in Saudi-Arabië niet te beloven dat hij het nog gaat meemaken dat hij zijn islamitische familie zonder vervelende gevolgen kan vertellen hoe hij christen is geworden.