Wat je leert is wat je doet. En leren doe je vooral van je ouders. Maar wat als je thuis niet de goede lessen hebt meegekregen? Onvermijdelijk zorgt dat voor problemen later in het leven, merkt contextueel therapeut Jantine den Uijl-van Loon. „Ik zie heel vaak het ”van geslacht tot geslacht” terugkomen.”
Tijdens gesprekken met cliënten maakt Jantine den Uijl –therapeut bij Praktijk den Uijl– (zie ”Wat doet een contextueel therapeut?”) vaak een genogram om duidelijk te maken hoeveel invloed familieverbanden hebben in iemands leven. Dat genogram is iemands stamboom. Er staan persoonlijke gegevens in van drie of vier generaties.
Niet alleen namen en geboortedata schrijft Den Uijl in het genogram, maar ook belangrijke familiegebeurtenissen, overlijdens, verbroken contacten en karaktereigenschappen krijgen een plek. Zo ontstaat een beeld van de familielijnen. Vaak zie je dat de oorsprong van bepaalde eigenschappen en gebeurtenissen, zoals ruzies, alcoholisme of geweld, verder weg ligt, bij de ouders, grootouders, of nog verder terug. Het blijven terugkomen van bepaalde zaken wordt ook wel de roulerende rekening genoemd, legt de therapeut uit.
Hoe belangrijk is de thuissituatie voor iemands ontwikkeling?
„Die is cruciaal. Wat iemand van huis uit heeft meegekregen, bepaalt in sterke mate hoe hij in elkaar zit. We kennen niet voor niets spreekwoorden als ”de appel valt niet ver van de boom” en ”een aardje naar zijn vaartje”.
Ik merk dat zowel in mijn werk als in mijn persoonlijk leven. Mijn vader had een eigen bedrijf. Hard werken was bij ons belangrijk. Je zei niet snel dat iets niet lukte. Zo ben ik nu ook; als ik ziek ben, probeer ik toch mijn binnenkomende mailtjes te beantwoorden.
Ook bij de cliënten die ik in mijn praktijk behandel, komen we er vaak, bijvoorbeeld door een genogram, achter hoeveel van zijn gedrag iemand mee heeft gekregen van zijn ouders.”
Dat klinkt niet per se verkeerd.
„Klopt. Veel dingen die mensen van huis uit mee hebben gekregen, zijn juist heel waardevol. Als ik bijvoorbeeld van mijn ouders geleerd heb om met mes en vork te eten, heb ik daar iets aan voor de rest van mijn leven.
Maar er kunnen ook verkeerde patronen inslijten door je opvoeding. Als je zo nauwgezet bent dat het je belemmert, kan het goed zijn om te kijken waar dat gedrag vandaan komt. Welke patronen zijn er ontstaan die eigenlijk doorbroken moeten worden? Vaak hangen psychische problemen samen met aangeleerd gedrag uit het verleden.”
Kunt u een voorbeeld noemen?
„Tegenwoordig zie ik in mijn praktijk heel regelmatig jonge vrouwen met een burn-out. Ze zijn getrouwd, hebben een baan en nemen het leeuwendeel van het huishouden voor hun rekening. Als er dan kinderen komen, krijgen ze die zorg er ook nog bij, terwijl ze vaak ook parttime blijven werken. Op een gegeven moment breekt zo’n ritme hun op.
Als deze vrouwen bij mij komen, dan kijken we door een contextuele bril: Hoe kan het nu dat je opgebrand bent? Is het iets van de laatste tijd, of heb je het in het verleden geleerd? Hoe was de rolverdeling bij jullie thuis tussen vader en moeder? Heel vaak zie je dan dat patronen van geslacht tot geslacht terugkomen.”
Waar is het in zulke gevallen misgegaan vroeger?
„Vaak is de balans tussen geven en ontvangen verstoord. Een kind is onvoorwaardelijk trouw en loyaal aan zijn ouders. Zij hebben hun zoon of dochter het leven gegeven, naar de mens gesproken. Kinderen willen graag iets teruggeven. Ze geven hun eerste lachje, ze dekken op mama’s hakken de tafel, ze knippen de kantjes van het gras.
Het is van essentieel belang dat dat gezien wordt, dat er erkenning is vanuit de ouders. Dat kan door te zeggen: „Hé meid, wat fijn dat je dat gedaan hebt”, of: „Dat briefje onder m’n kussen deed me goed.”
Soms geeft een kind te veel, en zien zijn ouders dat niet. Als je als kind het idee hebt dat je je ouders helpt door je mond te houden, lief te zijn, niet op te vallen, de wijste te zijn en alles te slikken, gaat dat de rest van je leven mee. Dan kan het zijn dat je een heel zorgzaam type wordt. Hoewel er op zich niets mis is met zorgzaamheid en dienstbaarheid, kunnen deze eigenschappen toch schadelijk zijn. Bijvoorbeeld omdat je niet meer let op je eigen behoeften. Dat kan dus bijvoorbeeld burn-outklachten geven.”
Hoe kun je als ouders voorkomen dat een kind te veel geeft?
„Dat zit hem vooral in het letten op de behoeften van een kind, die al naar gelang leeftijd verschillen. Een jong kind is volledig afhankelijk van zijn ouders. Die moeten goed reageren en beschikbaar zijn, ook emotioneel. Een kind moet als hij ergens mee zit bij zijn ouders terechtkunnen. De Heere heeft het zo bedoeld dat je als ouder altijd verantwoordelijk bent voor het welzijn van je kind.”
Maar soms gaat dat dus mis?
„Ja, en dan komen mensen vaak uiteindelijk bij een therapeut of psycholoog terecht. Het kan allerlei redenen hebben dat een kind te veel geeft. Zo had ik hier eens een vrouw met een burn-out die vroeger niet echt kind heeft kunnen zijn. Haar moeder was ernstig ziek en kon niet veel doen. Daardoor was haar vader vaak moe. Het meisje durfde daardoor niet naar haar ouders te gaan met haar problemen, wilde hen daar niet mee belasten. Zelfs toen ze op zondagen misbruikt werd door haar oudere broer, vertelde ze het niet.
Ze zei tegen me dat ze zich voelde als een mat waar je alle modder en viezigheid aan mag afvegen, haar hoorde je niet. Dit alles ontstond door een zieke moeder en doordat iedereen op zondagmiddag naar bed ging.”
Blijft de bloedband ook bestaan na vreselijke gebeurtenissen?
„Ja. Die band is echt onverbrekelijk. Onze taal kent woorden als ex-man, ex-vrouw, ex-baas en ex-vriend. Maar ex-vader en ex-moeder bestaat niet. Ook als er sprake is geweest van bijvoorbeeld incest, misbruik, schreeuwen, denigreren, slaan en schoppen of verwaarlozing.
Een typische uitingsvorm van de trouw aan de ouders is dat je vaak van alles op je ouders aan te merken kunt hebben. Maar als iemand anders iets negatiefs zegt over je vader of moeder, dan moet hij toch wel heel snel zijn mond houden.”
Soms wil iemand helemaal geen relatie meer met zijn ouders. Hoe gaat u daar als therapeut mee om?
„Eigenlijk kom ik het niet vaak tegen dat mensen helemaal geen contact meer willen hebben. Soms willen ze wel minder contact. Ik hoor cliënten soms vreselijk tieren over hun ouders. Ik heb hier ook mensen in behandeling gehad die denken dat de band onherstelbaar beschadigd is. Vaak heeft zoiets dan wel tijd nodig. Maar mijn ervaring is dat als banden verticaal, dus met een van de ouders, worden doorgesneden, er horizontaal, dus in een huwelijk, onvermijdelijk ook frictie ontstaat. Dat heeft ook weer te maken met de blijvende loyaliteit richting ouders. Een kind wil altijd geven aan zijn ouders, al is het maar een belletje. Als de toevoer van het geven wordt afgesloten, geeft dat problemen.
Een contextueel therapeut is altijd gericht op het herstel van de relatie. Daarin streven we naar het hoogst haalbare. Wij pleiten er altijd voor om als het even mogelijk is, de band niet helemaal te verbreken.”
Ook niet als er sprake is van iets vreselijks als incest?
„Zelfs dan niet. Ook dan proberen we afspraken te maken tussen familieleden onderling. Neem vier zusjes die ik in behandeling heb. Hun vader heeft hen misbruikt, hij heeft daarvoor in de gevangenis gezeten. Alle vier gaan ze er anders mee om. De oudste ontkent dat er iets gebeurd is en komt gewoon thuis. De volgende is er alleen met verjaardagen. De derde komt alleen als moeder thuis is en de jongste schrijft met Kerst een kaart. Dat is voor haar het hoogst haalbare. Zo kijken we altijd naar wat wel kan, en niet naar wat niet kan.
Dit hebben we zo afgesproken met elkaar. De band radicaal doorsnijden, vinden we zelden een goed idee, behalve als de veiligheid van een gezinslid in het geding is. Want wat als moeder sterft? Ga je er dan heen? Wil je dan een rouwkaart? Daarom zijn afspraken zo belangrijk.”
Is het doorgeven van verkeerde patronen te stoppen?
„Het is ontzettend lastig om, zoals we dat in de contextuele therapie noemen, de roulerende rekening te doorbreken. Maar het kan wel. Ik had hier een jonge vrouw in therapie. Haar vader was alcoholist en had losse handjes richting zijn vrouw en kinderen. Dit gedrag was ook in de generaties ervoor aanwezig. Zijn dochter kwam bij me toen ze trouwplannen kreeg. Ze vertelde me dat ze dit gedrag niet aan haar kinderen wilde doorgeven. Ze kreeg twee kinderen, en het ging een hele tijd goed. Tot ze een keer betraand in de wachtkamer zat. Ze had haar kleine meisje toch geslagen, vertelde ze. Ze was moe, had het kind al twee keer gewaarschuwd ergens niet aan te zitten, en de derde keer gaf ze haar een klap. Ze vond het vreselijk, maar door de therapie was ze zich wel volkomen bewust van haar zwakke plek. Dus ze bleef haar best doen om het patroon dat ze had meegekregen te doorbreken.
Enerzijds is het dus zo dat ouders een grote verantwoordelijkheid hebben richting hun kind of kinderen. Anderzijds heeft het kind als het ouder wordt de taak om na te gaan welk gedrag hij wil overnemen van zijn vader en moeder, en welke zaken hij juist anders wil gaan aanpakken.”
Hoe kun je de wond van een verstoorde relatie helen?
„Dat kan bijvoorbeeld door een systeemgesprek. Daarbij brengen we het kind samen met de ouders en eventuele broers en zussen. Ze bespreken met elkaar wat er is gebeurd. Daarbij draait het om luisteren en erkennen. Alleen al een luisterend oor kan helend zijn. Want opmerkingen of gebeurtenissen die een vader of moeder soms allang vergeten is, kunnen een kind zijn leven lang bijblijven. Bijvoorbeeld een meisje dat een vriendinnetje meenam uit school. Haar moeder zei direct toen ze thuiskwamen dat ze het veel te druk had voor bezoek, en stuurde het vriendinnetje weg. Het meisje schaamde zich er enorm voor.
In een systeemgesprek sprak ze dit uit. Haar moeder reageerde invoelend: „Kind, als ik dat toch geweten had, dan had ik het nooit zo gedaan. Sorry. Ik deed het niet bewust, maar ik heb je wel tekortgedaan door altijd zo druk te zijn.” Zo’n gesprek geeft erkenning van het leed.
Door zonder verwijt naar je ouders hardop uit te spreken wat je vroeger gemist hebt, ontstaat er ruimte voor erkenning. Je ouders hebben hun best gedaan, zij hebben doorgegeven wat ze zelf ontvangen hebben. Aan jou de taak om te voorkomen dat je doorgeeft wat je zelf te dragen kreeg. Therapie kan je daarbij meer zelfkennis en inzicht geven.”