Hoe komen kinderen tot een leven voor en met God?
Het doel van de opvoeding is dat kinderen zich bij het volwassen worden het christelijk geloof eigen maken, opdat ze zelf met de Heere wandelen. Daarvoor is nodig dat ze het Evangelie kennen en geloven, dat ze aanvoelen hoe een leven met God eruitziet.
De vraag hoe kinderen komen tot een leven met en voor God kan heel kort beantwoord worden: dat is het werk van de Heilige Geest. Dat geeft moed en ontspannenheid in de christelijke opvoeding en aan het kerkelijk jeugdwerk en het christelijk onderwijs. Gelukkig hangt het niet alleen af van onze opvoeding of inspanning.
Misschien ben je ouder van een kind dat is afgehaakt en worstel je erg met de vraag of het aan de opvoeding ligt. Dat kun je niet zonder meer zo stellen. Als onze kinderen in Gods weg blijven gaan, is dat niet onze verdienste, maar Gods genade. Er zijn kinderen die afgehaakt zijn die een prima christelijke opvoeding hebben gehad, vanuit de liefde van God in Christus. Het is niet in onze hand.
Levensopvatting
De meeste dieren zijn in een mum van tijd volwassen. Bij de mens duurt dat proces jaren. God geeft ruimte aan opvoeding, inwijding in het leven, karaktervorming, geloofsontwikkeling. Dat geeft ouders, kerkelijk werkers en onderwijzers een grote verantwoordelijkheid. Tegelijk is er alle ruimte voor ontwikkeling. Je mag meegroeien met je kind, zelf ook bijleren, jezelf ook corrigeren. Samen bespreek je de opvoeding, stuur je bij waar mogelijk en nodig.
Met onze houding, levensopvatting en levenswijze dragen wij een visie op het leven over en die vormt onze kinderen. Je houding, hoe je leeft, hoe je de zin van het leven ziet, hoe je je werk doet, hoe je met de kinderen omgaat, in dat alles vindt vorming plaats.
Ook het Godsbeeld dat we meegeven, wordt voor een deel gevormd door de woorden die we spreken of het onderwijs dat we aanbieden. Maar er gebeurt meer. We kunnen goed spreken over Gods geduld en vergeving, maar als we zelf ongeduldig en hard zijn, communiceren we daarmee iets over God. Als we zeggen dat je bij God altijd een luisterend oor vindt, maar zelf geen tijd hebt om je kind alle aandacht te geven, communiceer je ook iets over God. Als we in een opvoedingssituatie met leugens, oneerlijkheid of onoprechtheid geconfronteerd worden en er gemakkelijk, slap overheen stappen, ondergraven we met ons gedrag het onderwijs over Gods rechtvaardigheid en heiligheid. Geloofsopvoeding is dus iets integraals.
Wij spreken doorgaans over ”leer en leven” als de twee facetten van het christelijk geloof. Ik ben geneigd daar nog iets tussen te zetten. Paulus schrijft in 2 Timotheüs 3:10: „Maar u bent mij nagevolgd in mijn onderwijs, levenswandel, levensopvatting, geloof, geduld, liefde, volharding.” Na ”levenswandel” volgt ”levensopvatting”. Die zou je tussen leer en leven kunnen plaatsen. Dat woord vraagt aandacht voor christelijke karaktervorming. De christelijke vorming van de persoonlijkheid. Behalve voor ”wat geloof je?” en ”wat doe je?” is er ruime aandacht nodig voor ”wie ben ik, voor God en voor mensen?”
Deuteronomium 6
Hoe komt de opvoeding van kinderen en jongeren in de Bijbel aan de orde? Ze horen helemaal bij het volk dat door God uitgekozen is, het volk van Zijn verbond. Maar ze mogen kind zijn. Ze dragen niet van meet af aan de volle verantwoordelijkheid. Ze worden ingewijd in het voorrecht en de verantwoordelijkheid om bij Gods volk te horen.
In Deuteronomium 6 zien we hoe geloofsopvoeding niet beperkt blijft tot bijzondere momenten van geloofsoverdracht of huisgodsdienst, maar een integraal onderdeel vormt van het gezinsleven. De woorden van Gods gebod moeten de kinderen ingeprent of ingescherpt worden (6:7). Dit kunnen ouders niet uitbesteden aan de priester, net zo min als ouders de geloofsopvoeding vandaag kunnen uitbesteden aan de kerk of de school.
Bij de woorden van God gaat het niet allereerst om levensregels, maar om de Náám van de eeuwige God. „Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één!” Dat wil ook zeggen: de Enige. Hij Die trouw is, Hij Die geen andere goden naast Zich duldt, Hij Die de liefde van ons leven moet zijn en ons werkelijke vreugde kan geven.
Zonder een duidelijke grondbelijdenis heeft de geloofsopvoeding geen richting, hoe veel regels en gewoonten je ook in het leven roept. Gods woorden, Zijn geboden, worden overgedragen vanuit de grondbelijdenis en die gaat over Wie de Heere is.
De opvoeding is erop gericht, zo stelt Deuteronomium 6:5, dat wij en onze kinderen de Heere, onze God, de God Die een verbond met ons sloot, liefhebben met heel ons hart, heel onze ziel en heel onze kracht. De geloofsopvoeding, zegt Deuteronomium 6:6, begint niet met wat je tegen de kinderen zou willen zeggen, maar bij je eigen hart. Deze woorden moeten in uw hart zijn. De regels die in de opvoeding gesteld worden, zijn geen doel op zichzelf, maar middel om God te kennen. De concrete geboden vormen het hekwerk rondom de tuin, zodat de kinderen daarbinnen veilig kunnen spelen.
Hoe kun je kinderen en jongeren in gezin, kerk of school de weg wijzen als je zelf niet een hart hebt waar Gods liefde in woont? Die liefde in het hart zal ervoor zorgen dat ook op momenten dat je niet bewust aan het opvoeden bent, er toch geloofsopvoeding plaatsvindt. De kinderen zien scherp hoe je in het leven staat.
Gewone leven
Vanuit die grondbelijdenis en vanuit de liefde van het hart worden de woorden van God ingeprent in de harten en levens van kinderen. Dat gebeurt, stelt Deuteronomium 6:7-9, door te spreken. Je moet meer doen dan het goede voorbeeld geven. Er moet ook gesproken worden. Herhaaldelijk uitleggen, inprenten. Neem dat gerust ook letterlijk. Leer Bijbelteksten aan. Zorg dat de woorden van God letterlijk klinken, en herhaaldelijk. Scherp die in.
Het is belangrijk om huisgodsdienst een plaats te geven, gewijde, bijzondere momenten van Bijbellezen, gesprek, gebed en zang, maar het is tegelijk belangrijk dat er midden in het gewone leven over God gesproken wordt. Want heel het leven behoort Hem toe.
Deuteronomium 6 wijst de gezinnen aan als plaats van geloofsvorming. Toch zijn er ook lessen te trekken voor het jeugdwerk in de kerk en het christelijk onderwijs. Wiskunde blijft wiskunde, maar de christelijke school biedt ruimte voor het betrekken van het christelijk geloof op alle facetten van het leven. Bij kerkelijk jeugdwerk en catechese mogen we dat ook niet vergeten. Kerkelijk onderwijs kan te veel op het hoofd gericht zijn. De praktijk van het christelijke leven mag nooit vergeten worden. Steeds moet aan de orde komen: wat betekent het om dit te geloven als je het catechisatielokaal verlaat en je leven leeft?
Psalm 78
Hoe komen kinderen tot een leven voor en met God? Door het vertellen van Gods grote daden, zegt Psalm 78. Daarin wordt onderwijs gegeven over de geloofsoverdracht door de generaties heen. Wij hebben het gehoord van onze vaders. Wat dan? „Aloude verborgenheden”, de geheimen van het geloof, van het verbond. Het zijn „verborgenheden” die toch niet verborgen blijven. Het is net als met het „geheimenis” van het Evangelie waar Paulus over spreekt, dat geopenbaard is en toch een geheim in de zin van een mysterie blijft. Wij zullen deze verborgenheden niet verbergen voor onze kinderen, maar aan de volgende generatie „de loffelijke daden van de Heere vertellen, Zijn kracht en Zijn wonderen die Hij gedaan heeft” (78:4). Opdat zij (onze kinderen) die weer zullen doorvertellen aan hún kinderen (78:5).
Psalm 78 spreekt over vier generaties. Dat perspectief op meerdere generaties mogen we kinderen ook voorhouden. De keuzes die jij maakt, doen ertoe. Als jij in de weg van de Heere gaat, ook met het oog op een relatie, een toekomstig gezin, wat zal dat betekenen voor je kinderen? En als je andere keuzes maakt, wat betekent dat dan? Zullen je kinderen dan niet horen van onze Schepper en Verlosser, en weten je kleinkinderen dan straks niets van de Heere Jezus Christus? Je bent een schakel in de ketting van Psalm 78.
Leeftijdsadequaat
Het is belangrijk dat de geloofsoverdracht op een leeftijdsadequate manier plaatsvindt.
De eerste levensfase van een kind (van voor de geboorte tot het eerste levensjaar) is de fase van veiligheid en hechting. Waarom zou de geloofsopvoeding niet vervlochten kunnen zijn met die veilige hechting? In de veilige liefde van moeder en vader mag de Naam van Jezus klinken, nog voordat kinderen iets van Hem kunnen begrijpen.
In die prille fase vindt ook de doop plaats. Ouders gaan met hun kind tot God, omdat God hen daartoe roept. Dit kind is geboren in de lichtkring van Gods verbond en woorden. Het kind hoort als lid van de gemeente van Christus gedoopt te worden, als teken en zegel dat het niet bij de wereld hoort die voorbijgaat, maar bij Christus en Zijn toekomst.
We voeden onze kinderen niet op met de overtuiging dat ze eens op de tweesprong komen te staan en dan een keuze moeten maken. Wij voeden de kinderen op vanuit de keuze van God om hen bij Zijn verbond en gemeente te plaatsen. Ik bedoel daarmee geenszins verbondsautomatisme, alsof persoonlijk geloof niet noodzakelijk zou zijn. Maar we voeden de kinderen op vanuit Gods belofte en roeping. Hun leven krijgt van Godswege richting mee. Christelijk opvoeden betekent dat we de kinderen leren dat wij als ouders en kinderen niet onszelf toebehoren, maar Christus en Zijn rijk. De grondbelijdenis dat er één God en één Heere is, ligt ten grondslag aan de verbondsopvoeding.
In de eerste levensjaren begrijpt het kind nog weinig, maar het houdt van rituelen en herhaling (van Bijbelverhalen) en is fijngevoelig voor sfeer. Je moet het geloof erin lepelen. We bidden om de Heilige Geest voor onze kinderen, maar dat strijdt niet met de prille geloofsoverdracht. En wat zijn kinderen ontvankelijk. Zet op de geloofsontwikkeling geen enkele rem! Leer kinderen de Heere te prijzen nog voordat ze begrijpen wat ze doen.
Moreel kompas
Als ze iets ouder zijn (3-7 jaar), kun je hen echt leren bidden. Leer hen ervoor danken dat ze mogen opgroeien met Gods Woord en genade. De kinderen zullen dit geloven en aannemen, en dat is alleen maar goed. Het is nog te vroeg voor de vraag of ze wel echt geloven met hun hart. Laat hen kinderlijk geloven, in de hoop dat ze voordat ze tien of twaalf zijn zoveel zicht hebben op de liefde van God dat ze er nooit meer van loskomen.
In de leeftijd van 7-11 jaar vorm je de kinderen steeds meer. Inmiddels doen kerk en school ook mee. In deze leeftijdsfase worden steeds duidelijker grenzen gesteld. „Dit past bij de Heere en Zijn dienst, dat past daar niet bij.” Je vormt het moreel kompas.
Dan breken de puberjaren aan. Kerk en school moeten een helder beeld hebben van wat het betekent om een puber te zijn die met vallen en opstaan de Heere wil volgen. Er moet ruimte zijn voor dat vallen en opstaan. Voor het omarmen van het geloof en tegelijk eraan schudden en het kritisch bevragen, om te kijken hoe stevig het allemaal staat. Want ze kunnen niet meer op gezag geloven.
Opvoeden is loslaten. Soms is dat heel pijnlijk. Wat als mijn kind niet meer mee wil naar de kerk? Wat als het geloof van hem of haar af lijkt te glijden? Het is zo belangrijk dat het geloof bespreekbaar blijft, zonder dat de sfeer direct ijzig wordt. Houd altijd de band goed. Wie weet hoe de Heere je kind weer wil aanspreken.
De auteur is directeur van de Evangelische Hogeschool in Amersfoort en predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Dit artikel is een verkorte weergave van zijn lezing op het symposium ”Kind en Geloof” op 30 september in Gouda.