Recht doen aan geschiedenis vereist historisch denken
Onze blik op de geschiedenis is verbonden met ons mens-zijn. Daarom zal een seculier persoon anders naar de historie kijken dan een christen. Toch geldt voor beiden de regel dat we het verleden recht doen.
In zijn artikel ”Gods weldaden in geschiedenis niet verzwijgen” (RD 30-8) stelt ir. H. van der Kooij vast dat de gebeurtenissen in Nederland rond het jaar 1572 in het RD op een seculiere manier zijn beschreven. Dit is een persoonlijke opvatting en die mag er zijn. Het is echter wel een terechte vraag of onze kijk op de geschiedenis, en daarmee ook onze opvatting, de juiste is. Die moet namelijk wel recht doen aan die geschiedenis.
Bezig zijn met geschiedenis vraagt ”historisch denken”. We interpreteren de feiten uit het verleden en vormen ons daar een beeld van. Daarbij nemen we ook enige ”historische distantie” (afstand tot het verleden) in acht en vermijden we ”anachronismen” (dingen van onze tijd in een andere tijd plaatsen). Bij geschiedenis maken we gebruik van bronnen (het verleden zelf is er namelijk niet meer) en we stellen vast of deze bronnen representatief zijn. Een eenzijdig gebruik van bronnen doet de werkelijkheid niet altijd recht. Goed om dit bij een boek als ”De wonderen van de Allerhoogste” van ds. Abraham van de Velde te beseffen.
Zijn wij dan toeschouwers die de geschiedenis zonder gevoel bekijken? Nee, want onze blik op de geschiedenis is verbonden met ons mens-zijn. Daarom zal een seculier persoon op bepaalde vlakken anders naar de geschiedenis kijken dan een christen. En toch geldt voor beiden de regel dat we het verleden recht doen. Omdat geschiedenis, net als andere kennisgebieden, een wetenschap is die volgens bepaalde richtlijnen wordt bedreven. In een omgekeerde beweging onze denkbeelden terugprojecteren op het verleden is niet historisch denken. Daar komt nog bij dat de voorwerpen van ons onderzoek in de meeste gevallen mensen zijn. Mensen die wij recht moeten doen. In goede dingen, maar ook in kwade. Wij horen onze naaste lief te hebben, ook onze overleden naaste!
Centralisatiepolitiek
Nu naar de feiten. Waren de gebeurtenissen in 1572 in de eerste plaats een geloofsstrijd van onze vaderen, zoals Van der Kooij stelt? En waren die vaderen dan allemaal vrome calvinisten? Als we dit zo stellen, hebben we een verkeerd beeld van deze fascinerende periode uit onze vaderlandse geschiedenis. Dan vergeten we een heel belangrijk element in het verhaal van ”De Opstand”, namelijk de steeds verder doorgevoerde centralisatiepolitiek van koning Filips II, de wettige heer van de Nederlanden. Eén van de pijlers van die centralisatie van de macht, waarmee de eenheid van het wereldrijk Spanje werd beoogd, was de eenheid van godsdienst. De rooms-katholieke godsdienst. Daar kwam zeker verzet tegen. De invloed van de Reformatie was ook in de Nederlanden doorgedrongen. God was ook hier aan het werk.
Het is echter historisch onjuist om de Reformatie en het ”waarom” van de Tachtigjarige Oorlog in één adem te noemen. We kunnen de enorme weerstand die er was tegen de centralisatie van de macht niet wegdenken. De impact van deze politiek, met als gevolg dat de adel meer en meer zijn rechten en privileges kwijtraakte, was heel groot. En ook dit is alleen maar goed te begrijpen wanneer we onze historische blik scherp hebben; de verworven privileges waren als het ware verankerd in het DNA van al die losse gewesten die de Nederlanden werden genoemd. Het kwijtraken van hun zelfstandigheid was voor de vertegenwoordigers van deze gewesten onaanvaardbaar. Hierbij moet genoemd worden dat de vrijheid van godsdienst ook in die privileges was verankerd. Zie hier de nauwe, maar ook ingewikkelde verstrengeling van de zaken.
Twee leuzen
Was de inname van Den Briel in 1572 een geloofszaak? Het was toen vier jaar na het begin van de gewapende strijd. Het volk had inmiddels ook ervaring met de legers van de Spanjaarden die orde op zaken kwamen stellen in die rebelse Nederlanden. Spanje was gewend aan ”reconquista”: verovering en onderwerping met harde hand.
Alva had de ”tiende penning” (een soort btw van 10 procent op de in- en verkoop van handelsgoederen) ingevoerd; die hakte er economisch keihard in. Ook raakte deze maatregel direct de zelfstandigheid van de gewesten. De landsheer verzocht gewoonlijk via een ”bede” een belastingmaatregel, in ruil voor inspraak en zelfstandigheid.
Men had te kampen met armoede, werkloosheid en economische malaise. Een algemeen gedragen verzet tegen Alva’s schrikbewind was het gevolg. Het verzet tegen de gevolgen van de Spaanse tirannie voegde zich bij de weerstand van de calvinisten tegen de opgelegde godsdienst. Wijlen professor A. Th. van Deursen, misschien wel de grootste kenner van deze periode, schrijft in zijn prachtige boek ”De last van veel geluk” dat er twee leuzen waren: ”ter wille van de godsdienst” en ”ter wille van de vrijheid”. „De overgang van zoveel steden naar de Prins van Oranje was zonder de steun van deze vrijheidspartij ondenkbaar geweest” (Van Deursen, 2018, p. 79).
Verblind
Geschiedenis is het verhaal van mensen. Zondige mensen die een lust om wraak te nemen in het hart hebben en soms de vreselijkste dingen doen. Wij kunnen hierbij geen oppervlakkige scheiding aanbrengen tussen (in onze ogen) goed en fout.
Het gaat hier over zogenoemde hypercalvinisten die rond 1561 in de Zuidelijke Nederlanden gingen radicaliseren. Het gaat hier over geuzen die monniken en priesters vermoorden en met voeten traden wat voor een ander heilig was. Het gaat hier over rooms-katholieke inquisiteurs die verblind hun gruwelijke werk deden. Laten we geen enkele zonde proberen goed te praten.
Gods hand
We mogen Gods hand in de geschiedenis zeker benoemen. Sterker, die móeten we benoemen. Het is een voorrecht om als geschiedenisdocent daarop te mogen wijzen. Maar hoe gaan we daar nu mee om? Laten we ervoor oppassen dat we de zaken te snel toepassen en invullen. Wie staan tenslotte voor God? Wie kan Gods beleid doorgronden? Het is goed om dit te beseffen. Gods hand is Zijn handelen, Zijn verlossend handelen in deze wereld. Niet in de eerste plaats om ons te dienen of ons verhaal te bevestigen, maar om Zijn Koninkrijk te bevestigen. Daar begon God niet mee in 1517 in Wittenberg. Die strijd begon in het paradijs. Gód is die strijd begonnen en Hij zal daarom een volkomen overwinning brengen.
Hij bedient Zich daarbij vaak van wonderlijke middelen. Het groepje watergeuzen was niet direct de strijdmacht die Willem van Oranje voor ogen had. Het was voor Oranje nog geen tijd. Maar het was wel Gods tijd. De Allerhoogste maakte Zijn wonderen zichtbaar door gebruik te maken van wonderlijke middelen. „Wat is Uw Naam, opdat wij U vereren wanneer Uw Woord komen zal?” (…) „Waarom vraagt gij dus naar Mijn Naam? Die is toch wonderlijk” (Richteren 15:17-18).
De auteur is in opleiding als geschiedenisdocent aan Driestar Hogeschool.