Het Gesprek: Els van Dijk tobt niet over de toekomst
Els van Dijk (66) was geen directeur die aan een bureau achter een stapel paperassen zat te zwoegen. Liever banjerde ze met de voeten door de modder. Oftewel: in de collegezaal van de Evangelische Hogeschool in Amersfoort, tussen de studenten die haar diepe levensvragen toevertrouwden. Nog even, dan is het werk voorbij. En dat doet pijn.
Hij valt meteen op in de Veenendaalse hoekwoning: de smartphone op de tafel. Vijf jaar geleden had Van Dijk er nog geen. Rond de ziekte van haar vader bleek zo’n toestel toch wel handig voor het contact met de familie.
Ze had ’m nog geen uur toen een zus haar aan een groepsapp toevoegde. Daar was de directeur niet van gediend. „Wie heeft hier toestemming voor gegeven?” protesteerde ze. „Ik verlaat nu deze groep.” Van Dijk waakt ervoor overprikkeld te raken. „Ik hoef zo’n groepsapp niet eerst te proberen om te weten dat je er gek van wordt.”
Rust lijkt voor haar even nodig als het ontbijt. Daarom gaat de smartphone na acht uur uit, net als alle apparaten in huis. Behalve de kookplaat. „Mijn dag duurt lang, dus ik kook vaak laat. Stilte heb ik nodig. Om ruimte te creëren voor nieuwe gedachten, die te verwerken, te verinnerlijken.” Ook om haar werk vol te houden.
Bijna zit haar baan erop. Na 22 jaar draagt Van Dijk deze zomer het directiestokje van de Evangelische Hogeschool (EH) over aan ds. Anne van Olst. „Ik zie absoluut niet uit naar mijn pensioen”, zei ze bij de aankondiging van haar vertrek.
U wilt eigenlijk helemaal niet weg?
„Zie dat niet als dwarsigheid. Ik moet iets loslaten wat me heel dierbaar is. Het afscheid valt me best zwaar. Ik ben zó met m’n hele wezen verbonden aan dit werk. Vooral de studenten ga ik missen, en de persoonlijke gesprekken met hen over kwetsbare, tere thema’s.”
Was het geen optie om langer te blijven?
„Het is niet handig om te stoppen op het moment dat je motivatie keldert of de energie ontbreekt. Juist omdat de passie en gedrevenheid nog zo sterk aanwezig zijn, wilde ik naar een objectief criterium kijken: dat ik 67 word.”
Wat maakt dat u zo verknocht bent aan de EH?
„Het is een 24/7-baan, je bent er nooit los van. Die school zit altijd op je nek, hè. Het is verschrikkelijk mooi om bezig te zijn met jonge mensen. Ik ervaar zo’n verbondenheid met hen. Gisteren gaf ik college over dankbaarheid. Dan zitten studenten me zo liefdevol aan te kijken. Aan het eind zag ik een student emotioneel worden. Anderen ontfermden zich over haar, dus ik bleef wat op de achtergrond. Omdat het me niet lekker zat, mailde ik haar diezelfde avond met de vraag of ik iets recht moest zetten. „Ik vond het juist zo mooi dat u ons aan het eind van het jaar nog zo veel meegaf, dus het waren tranen van geluk en dankbaarheid”, mailde de student.”
Bent u niet bang om in een gat te vallen als u dit allemaal moet loslaten?
„Nee. Ik ben nog volop bezig met de afronding van dit schooljaar, dus daarover piekeren is geen optie. Ik kan me ook niet voorstellen dat het idee van de Heere God is dat ik de rest van m’n leven op de bank ga zitten. Ik ben een eigen website aan het ontwikkelen, waar ik diensten wil aanbieden op het gebied van advies en begeleiding.
Er komen ook al veel aanvragen voor lezingen na de zomer. Ik weet niet of ik dat nog wil. Het is een eenzame business – altijd in het winterseizoen, urenlang in de auto, ’s avonds laat thuis.”
Hoe is het voor u om straks vaker alleen thuis te zitten?
„Ik kan heel goed alleen zijn. Zomers verblijf ik in m’n eentje vijf weken op een Waddeneiland, met een krat boeken, een fiets en wandelschoenen. Daar verveel ik me geen moment.”
Zijn er ook momenten waarop u een partner of kinderen mist?
„Nee. Dat heeft te maken met het accepteren van hoe je leven loopt. Ik vind het bijzonder dat de Heere God het zo geleid heeft dat ik elk jaar met een paar honderd kinderen van anderen mag omgaan. Mijn moeder zei eens: „Els, straks kom je in een bejaardenhuis en dan krijg je nooit bezoek.” Daarop heb ik hartelijk gelachen: het is helemaal niet gezegd dat ik in een bejaardenhuis kom. Mijn studenten houd ik altijd voor dat je je geen zorgen moet maken over iets wat je niet weet.”
U schreef ergens: „Het is onwijs om te stellen dat een alleengaande niet compleet is of zelfs niet tot zijn bestemming kan komen. Daar geloof ik helemaal niets van en mijn eigen ervaring laat juist het tegenovergestelde zien.” Was het een proces om dat te ontdekken?
„Weet je, en dat is oprecht: een partner vinden is nooit een focus geweest in mijn leven. Ik heb altijd veel te doen gehad en tob helemaal niet over wat ik mis. Wie dat doet, wordt een somber en bitter mens. Ik wil dankbaar ontvangen wat ik van God krijg en daar betekenisvol in zijn.”
Maar toch, hoe kan iemand met zo’n hart voor jongeren een kinderwens opzijzetten?
„Door bezig te zijn met wat je wél te doen hebt. Ik kan er echt van genieten als ik een baby in m’n armen heb. Kinderen krijgen is het mooiste wat je kan overkomen. Maar ik heb ook een mooi leven. Ik heb duizenden kinderen en jongeren –een paar generaties– onder m’n gehoor gehad. Hoe bijzonder is dat!”
Het single-zijn weerhield u er niet van om ouders opvoedadvies te geven of om met jongeren te praten over seksuele relaties.
„Ja, grappig hè.”
Hebt u nooit gedacht: wat weet ik er eigenlijk van? Of: ik heb makkelijk praten?
„Ik heb er juist ongelofelijk inwendig plezier over. Pas kwamen twee studenten naar me toe. Hij wilde trouwen, zijn vriendin nog niet. Dan mag ik het verlossende woord spreken. Fantastisch, want natuurlijk is dat stel nog helemaal niet rijp om te trouwen. Het is dus ook gewoon je boerenverstand gebruiken en goed luisteren. Telkens weer heb ik ervaren dat het verschrikkelijk belangrijk is om op hartsniveau met hen te communiceren. Als jonge mensen proeven dat ik met hen spreek omdat ik om hen geef en van hen houd, ontstaat er een speciale band.”
U staat bekend als een soort uithuilmoeder.
„Dat beeld heb ik altijd verre van me geworpen. Ik ben geen moeder. Juist géén moeder. Studenten hebben andere volwassenen nodig dan hun eigen ouders om moeilijke dingen mee te bespreken. Ik mag namelijk dingen zeggen die ze van hun ouders absolúút niet accepteren. Maar mij bedanken ze. Het verschil is: ik heb geen persoonlijk belang. Neem het meisje dat mij vertelde over een ongezonde relatie. Ik stel vragen, het meisje denkt erover na en na een tijdje komt ze tot de conclusie: ik ga het uitmaken. Later zeggen haar ouders: „Wat fijn dat u met onze dochter over haar relatie heeft gesproken. Dat hebben wij ook wel geprobeerd, maar het lukte niet.” Ja, dat snap ik, want de schoonzoon met wie zij moeite hebben, zit straks elke Kerst bij hen aan tafel.”
Hoe kwam u bij de EH terecht?
„Ik heb er nooit naar gezocht. Toen ik de studie orthopedagogiek –die ik naast mijn fulltimebaan als juf volgde– bijna had afgerond, duwde iemand me een advertentie van de EH in handen. Ik kende de hele EH niet, maar het klonk interessant. Ik ging op gesprek en werd aangenomen als onderwijscoördinator, docent en mentor. In 1995 verhuisde ik met de opleiding journalistiek, tot dan toe onderdeel van de EH, mee naar de Christelijke Hogeschool Ede. Een paar jaar bleef ik nog één dag in de week lesgeven op de EH, naast de fulltimefunctie in Ede. Toen dat niet meer vol te houden was, stopte ik in Amersfoort.
Kort daarna viel er een envelop op de mat met de uitgeknipte vacature voor directeur van de EH, inclusief antwoordenvelop en postzegel. Dat ga ik natuurlijk niet doen, was mijn eerste reactie. Maar mensen belden me erover en ik kreeg kaartjes: „Els, dit moet je heel serieus nemen.” Ik bad en dacht na, maar wist het gewoon niet. Uiteindelijk liet ik weten open te staan voor een gesprek: „Er wordt aan twee kanten aan me getrokken en ik weet niet welke kant ik op moet.”
De EH wilde me hebben. Ik heb een paar dagen letterlijk met buikpijn rondgelopen. Wat wil God nou van me? Toen ben ik de argumenten om op de CHE te blijven en om naar de EH te gaan op een rijtje gaan zetten. De eerlijke conclusie was dat mijn eigen belangen me in Ede hielden: lekker dicht bij huis, baanzekerheid. De geestelijke argumenten brachten me naar Amersfoort.”
Welke waren dat?
„De nood daar. Er moest nodig gewerkt worden aan het onderwijsprogramma en de organisatie ontwikkeling. Toen heb ik gezegd: Ik kom, want ik denk echt dat dit moet. Of, als je het geestelijk zegt: Ik denk dat ik geroepen word om naar de EH te gaan.”
Uw directeurschap lijkt een succesverhaal. Zijn er ook schaduwzijden?
„Er is veel moois gebeurd. De school is verder uitgebouwd en in het land is veel waardering gekomen voor de EH. Ik noem dat geen succesverhaal, maar zie dat de Heere God het overvloedig gezegend heeft. Maar overal waar zegen is, is onze tegenstander ook.”
Hoe hebt u dat gemerkt?
„Naast ongelofelijk veel steun en enthousiasme vanuit de achterban, kwamen er ook nare mails, over mijn persoon bijvoorbeeld. De eerste brief die ik kreeg typeerde mijn haardracht als „door de ratten aangevreten.” Daar kan ik om lachen, want dat vind ik zo stompzinnig.”
Doet het ook wat met u, die kritiek?
„Wel als die de ziel van de EH raakt. Niet als het om de uiterlijke kenmerken van mijn persoon gaat. Op een gegeven moment ben ik gestopt om elke dag een rok te dragen. Ik wil niet zo met de buitenkant bezig zijn, vind dat niet essentieel. Als mensen kritiek op je hebben, vinden ze altijd wel wat. Dat kan niet alleen in dat kledingstuk zitten.”
U hebt ook een tijd op een reformatorische basisschool gewerkt. Hoe hebt u dat ervaren?
„Daar heb ik een fantastische tijd gehad. Niks was normaler dan de kledingvoorschriften accepteren. Op den duur werden de regels strakker en werd de rok ook verplicht voor leerlingen. Toen dacht ik: nu wordt het benauwd. De buitenkant werd te belangrijk. Ik pas me met alle liefde aan, maar ben wel een mens van de inhoud. Als de vorm maatgevend is, dan haak ik af.”
U staat nu aan het roer van een evangelische hogeschool. Voelt u uzelf meer reformatorisch of meer evangelisch?
„Ik voel me de verbinder. De EH richt zich op de breedte van kerkelijk Nederland. Natuurlijk zien we dat christenen verschillend denken – over homoseksualiteit, de uitverkiezing, de doop. Maar ik waag het niet om iemand die integer zoekt naar antwoorden, te veroordelen omdat hij op een ander standpunt uitkomt dan ik. Dat weiger ik.
Sommige mensen vinden het ingewikkeld dat ik niet in een hokje pas. Of ze kunnen niet plaatsen dat ik in de meest behoudende cgk van Veenendaal zit. Maar ik ben dankbaar dat ik zowel in reformatorische gezelschappen als bij Opwekking mag spreken. Als een van de weinige mensen in dit land, zoals een uitgever eens zei.”
In lezingen en boeken roept u opvoeders op te laten zien wat het leven met God inhoudt. Is dat iets wat u zelf ook van huis uit meekreeg?
„Kerkelijke betrokkenheid was vanzelfsprekend in ons gezin. Ik vond het altijd de normaalste zaak van de wereld dat je actief bent in de kerk. Mijn vader sprak ruimhartiger over zijn geloofsleven dan mijn moeder. Eens had hij een ernstig ongeluk gehad. De auto was total loss; hijzelf had niets. Toen hij aan tafel wilde voorgaan in gebed, begon hij ineens hard te huilen. „Ik was bijna in de hemel geweest”, zei hij. Dat maakt indruk op je als kind, dat vergeet je nooit meer.
Ik heb het ook altijd gewaardeerd dat mijn ouders ons nooit, nooit veroordeelden als wij dingen anders deden of vonden. Mijn vader was zelf ook een eigenstandige denker.”
U lijkt op hem?
„Als kind al. Toen ik van de kleuterschool af ging, zei de juf: „Het wordt tijd dat ze gaat, want ze begint hier de boel een beetje over te nemen.” Ik heb het ook nooit gezocht, maar telkens kreeg ik als vanzelfsprekend leidinggevende functies. Op het lyceum in Veenendaal werd ik gekozen in het schoolparlement en op mijn twintigste gaf ik al leiding aan de jeugdvereniging van de kerk.”
Wat valt u op aan verschillen tussen studenten van begin jaren negentig en nu?
„Die zijn groot. Destijds dachten studenten rationeler. Ze vroegen zich bijvoorbeeld af wat de verschillen tussen kerken waren. Nu vragen ze niet eens meer van wat voor kerk iemand is. Het boeit ze niet. Studenten van vandaag benijd ik niet. Het is geen fijne tijd om volwassen te worden. Eenzaamheid is een enorm probleem. Prestatiedruk en de drang naar het perfecte plaatje maken studenten voortdurend onzeker en bang. Bang voor de toekomst, omdat ze niet gaan voldoen aan de eisen van deze wereld. Ze krijgen de boodschap mee dat falen je eigen schuld is. Ouders zeggen: Je kunt alles worden, als je maar je best doet. Dat is helemaal niet waar.”
U bekleedde een hoge positie in christelijk Nederland. Had u nooit last van prestatiedruk?
„Nee. Ik ben helemaal niet bezig met wat mensen van me verwachten. We moeten niet beter willen zijn dan anderen of streven naar de hoogste cijfers of ranking. Het gaat erom dat je verlangt van betekenis te zijn in deze wereld. Je mag ontplooien wat God je heeft toevertrouwd. Dan hoef je niet zenuwachtig te zijn over hoe het volgende week gaat of over twee jaar. Daarom ben ik ook niet bang voor het moment dat ik achter een rollator loop te schuifelen. Misschien gebeurt het wel nooit. Je hebt toch geen idee?”