Hij wilde het zeegat uit, maar zijn vader besliste anders. Piet moest maar schoolmeester worden, dat was een veiliger beroep voor een christenmens. Zo werd Piet Westerlaken (64) ongewild en ongedacht pionier in het reformatorisch speciaal onderwijs. „Daar was het: eerst leven, dan leren.”
De achtertuin van zijn hoekwoning in Veenendaal is gereserveerd voor zijn grote hobby: duiven. Ze zijn gehuisvest in een duivenpaleis en vliegen in en uit. Het is voor Piet Westerlaken nog steeds een wonder dat de volwassen dieren na transport per vrachtwagen naar Barcelona met gezwinde spoed terugvliegen naar Baardgras 28. „Geen mens die zich zó kan oriënteren. Dat heeft de Heere er bij de schepping in gelegd. Sommige duiven komen op m’n hoofd of m’n arm zitten als ik ze roep. Het zijn práchtige beesten.” Echtgenote Adri zit tijdens het gesprek rustig te haken en vult zo nu en dan iets aan. Een enthousiaste kanarie zorgt voor stevige achtergrondmuziek.
De Veenendaler groeide op als oudste van negen kinderen. „Kerkelijk behoorden we tot de confessionele gemeente van Rijswijk. Tijdens het gesprek voor de doop van mijn jongste zus vroeg een ander ouderpaar aan de dominee of hij in de dienst ook wat psalmen zou willen opgeven, voor aanwezige familie. Dat was in Rijswijk niet vanzelfsprekend. Een derde echtpaar begon vanwege die vraag te foeteren. „Wat een vroom gedoe!”
De dominee liet het gewoon gebeuren. Liesbeth is er nog wel gedoopt, maar dat was tegelijk onze laatste dienst in hervormd Rijswijk. We werden thuislezers; mijn vader gaf ons catechisatie. In de praktijk viel het niet mee. Na een jaar zei mijn moeder: „Dit houden we niet vol, we moeten kerkelijk onderdak zien te krijgen.”
Zelf was ze afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten. Eerst zijn we de doordeweekse diensten van de gereformeerde gemeente in Veen gaan bijwonen, al snel gingen we er ook op zondag naartoe. Lid is mijn vader er nooit geworden. Hij bleef hervormd.”
Hoe ervoer u de overgang?
„Niet als schokkend. We waren al een buitenbeentje in Rijswijk. Op school leerden ze de psalmen in de nieuwe berijming, wij in de berijming van 1773. Aan de Oranjefeesten deden we niet mee, terwijl mijn opa voorzitter van de Oranjevereniging was. Na de lagere school gingen bijna alle leerlingen naar de mavo van Sleeuwijk, wij naar die van Aalst. De voetbalwedstrijden van de Rijswijkse Boys mochten we absoluut niet bijwonen; het voetbalveld was verboden terrein.
De aparte positie werd nog versterkt toen we het Reformatorisch Dagblad gingen bezorgen. We werden vaak uitgescholden door bezorgers van andere kranten. Op een dag heb ik een scheldende knaap zo op z’n falie gegeven, dat het voorgoed was gedaan met het naroepen.”
Wat deed uw vader voor de kost?
„Hij was personeelschef bij Schouten, de grote mengvoederfabriek in Andel en het Munnikenland. Ik deed er vanaf mijn twaalfde vakantiewerk: zakken bestickeren. Op vrijdagmiddag was ik druk met vegen. Dan bezocht de oude baas, Marinus Schouten, met mijn vader de twee fabrieken en moest alles er onberispelijk uitzien. Van de mengvoederfabriek verhuisde ik naar de volautomatische sojaverwerkingsfabriek. Daar zat ik bijna de hele nacht onderuit met mijn benen omhoog. Het enige wat ik moest doen, was twee keer de machines smeren.”
U werd al jong ingeschakeld in het arbeidsproces.
„Dat kun je wel zeggen. De andere jongens van het gezin werkten bij de conservenfabriek van Hak, bij een boer, bij een tuinder… We waren altijd bezig. Ik kwam op een gegeven moment op het kantoor van Schouten terecht, waar ik telexberichten moest versturen voor het bevrachten van schepen in Amerika.”
U heb nooit overwogen er te blijven werken?
„Nee, ik wilde naar zee. Dat was mijn droom. Die ontstond door de reizen die ik maakte op het schip van oom Adrie. Die voer voor Schouten. Als ik aan boord was, gaf hij me het roer in handen, zodat hij buiten kon schilderen. Zo kwam ik ook in Amsterdam, Rotterdam, de Botlek, Antwerpen. Daar zag ik zeeschepen liggen, die me enorm fascineerden.
Na de mavo wilde ik naar de zeevaartschool in Den Helder, maar mijn vader besliste anders. Hij was bang dat ik geestelijk gezien de weg zou kwijtraken. Naar mijn mening werd niet gevraagd. Ik moest maar naar de havo van de Driestar. Elke maandag reed ik in alle vroegte op de bromfiets vanuit Rijswijk via Gorinchem en Schoonhoven naar Gouda. Doordeweeks verbleef ik in het jongensinternaat.”
Hoe vond u dat internaatleven?
„Héérlijk! Geleerd werd er niet veel. Alle proefwerken die de jaren door waren gegeven, werden zorgvuldig bewaard in mappen. Sommige leerkrachten veranderden hun repetities maar eens in de vier jaar, dus we wisten precies wat we konden verwachten. We vormden met elkaar een hechte gemeenschap. Nieuwe jongens werden eerst ontgroend. Vijf jaar heb ik daar gezeten: tijdens twee jaar havo en drie jaar pedagogische academie.”
De pabo was wel uw eigen keus?
„Absoluut niet. In het toelatingsgesprek vroegen ze naar mijn motivatie en verwachtingen. Die had ik geen van beide, maar tot mijn grote verdriet werd ik toch toegelaten. Het eerste jaar was een drama. Als ik het Bijbelverhaal moest vertellen, was ik met drie minuten klaar. Op een dag kreeg ik bezoek van de befaamde docent Barend Florijn. Na afloop van de les zei hij alleen: „Piet, er moet bij jou nog een hoop gebeuren. Ik wens je veel succes.” Daar kon ik het mee doen.”
Het is toch goed gekomen.
„Uiteindelijk wel. Ik vond werk in Andel, een nieuwe school met drie leerkrachten. We begonnen in een noodgebouw op de parkeerplaats van het dorpshuis. Ik kreeg klas 3 en 4. Het was echt pionieren. Puur voor de aardigheid ging ik naast mijn werk de cursus buitengewoon onderwijs volgen.
Na het behalen van het certificaat werd ik gebeld door een kameraad van de Driestar, werkzaam op de Rehobothschool in Ede. Dat was destijds de enige reformatorische school voor speciaal onderwijs. Ze zochten een leerkracht bij de afdeling voor moeilijk lerende kinderen. Ik had het prima naar mijn zin in Andel, maar hij bleef aanhouden en vroeg me eens een dag in zijn klas mee te maken. Dat heb ik gedaan en ik was meteen verkocht.”
Waardoor?
„Die kinderen zijn heel puur en enthousiast. Door de beperkte omvang van de klassen kon je elke leerling persoonlijke aandacht geven. Veel kinderen hadden op de gewone basisschool enorm onder druk gestaan. Die stress viel in Ede weg. Daar was het: eerst leven, dan leren.”
U staat nu bekend als pionier in het speciaal onderwijs.
„Ach, je groeit er vanzelf in. En je doet het samen. Door het vertrek van een collega werd ik adjunct. Als directielid moest ik naar de dependance aan de Bremlaan. Daar zat onze afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen. Ik had de jongens van twaalf tot achttien jaar, maar er liep ook een knul van twintig rond, omdat er voor hem geen plek was bij een voorziening voor dagbesteding. Elke dag had hij aanvallen van epilepsie.
Geschikt lesmateriaal was er nauwelijks. We maakten alles zelf. Je leerde afdalen, afdalen, afdalen, tot het begripsniveau van die kinderen. Na een jaar ben ik overgestapt naar onze afdeling voortgezet speciaal onderwijs voor moeilijk lerende kinderen. Ook dat heb ik een jaar gedaan. Toen werd ik directeur van onze nieuwe school voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Ik zat daar in m’n eentje met 24 kinderen, van boeven tot schuwe vogeltjes. Sommigen konden lezen, anderen wisten niet het verschil tussen een a en een b.
De boeven die konden lezen, maakte ik hulpmeester. Door die status konden ze het niet meer maken om narigheid uit te halen. Al snel kreeg ik ’s morgens hulp van een gepensioneerde schooldirecteur. De middagen had hij nodig om uit te rusten. Geleidelijk breidde de school uit. In 2016 verhuisden we naar een nieuw gebouw, in Barneveld. Vanaf 2014 hadden we al de naam Rehoboth Onderwijs & Zorg.”
Hoe was uw relatie met de ouders?
„Ik wilde hun graag tot steun zijn, maar deed dat als iemand aan de andere kant van de tafel. Totdat een van onze eigen kinderen ernstige psychische problemen kreeg en geregeld werd opgenomen. Ik stond met lege handen en had er geen antwoord op. De gesprekken met ouders kregen daardoor een ander karakter. Ik werd een lotgenoot. Als je anderen iets kunt bieden, heb je een bepaalde status. Nu wist ik zelf vaak niet hoe te handelen en had ik hulp van derden nodig.”
Hoe beoordeelt u de wereld van de psychiatrie?
„Daar hebben wij weinig goeds van gezien. Los van misstanden waarmee we werden geconfronteerd, voelden we ons als ouders vaak genegeerd. Onze dochter heeft nog het meeste gehad aan een opname in Bosch en Duin in een groep waar ze zelf kon aangeven waar ze aan wilde werken. En aan de ondersteuning vanuit het Van Lodenstein College. Niets dan lof daarvoor.
Omdat ik voor mijn werk ook ’s avonds vaak op pad was, kwamen de zorg voor het gezin en de opvoeding grotendeels op de schouders van Adri terecht. Als ik thuiskwam stond de tafel gedekt; na het eten vertrok ik weer voor een vergadering. De kinderen deden hun eigen ding; ze hadden allemaal een baantje. Wat dat betreft was het net als in mijn ouderlijk gezin.”
En regeerde u ook zoals uw vader dat deed?
„Ik denk wel dat ik veel op hem lijk, ja. We zijn niet zo van het overleggen. Bij de oudste kinderen gaf dat geen problemen, de jongsten pikten het niet meer. De wereld is echt anders geworden.”
Bij alle drukte en zorgen kwamen ook nog de pijnklachten.
„Die begonnen een jaar of zeven geleden. De zenuwen in mijn voeten sterven af; dat is ontzettend pijnlijk. Er zijn elektroden in mijn rug aangebracht om de pijnprikkel te verstoren. Omdat het systeem niet optimaal werkt, gebruik ik daarnaast morfine. Anders kan ik het niet uithouden.”
Wat doet dat met u?
„Opstandig ben ik nooit geweest. Het is niet anders, klagen heeft geen zin. De beste remedie is werken en met mensen omgaan. Dan ben ik niet gefocust op de pijn in mijn voeten. Aan het eind van de dag ben ik wel versleten. Dat is een van de redenen om vervroegd te stoppen. Een andere reden is dat ik eindelijk wat meer tijd wil hebben voor mijn vrouw en kinderen. Die zijn wel aandacht tekortgekomen.”
De oudste twee zoons werden huisarts. Bent u daar trots op?
„Natuurlijk vond ik het mooi dat ze goed konden leren, maar verstand is voor mij niet het belangrijkste. Elk kind is waardevol en elk eerlijk beroep is zinvol. De een heeft gaven van het hoofd gekregen, de ander gaven van de handen, een derde gaven van het hart. We hebben ze allemaal nodig. Dat wordt in onze samenleving te weinig beseft.”
Hoe kijkt u terug op uw loopbaan?
„Met vreugde, al heb ik door mijn werk ook veel gebrokenheid gezien in gezinnen en huwelijken. Ik begon met de gedachte de hele wereld te kunnen veranderen, maar daar kwam niets van terecht. In mijn eigen gezin niet, laat staan in dat van een ander. Het leven is absoluut niet maakbaar, dat ervaar ik elke dag. De vraag is waar die gebrokenheid ons brengt.”
Wat betekent het afscheid?
„Tot het eind van het schooljaar blijf ik bestuurder en ga ik één dag in de week lesgeven. Daarna word ik vrijwilliger bij de kinderboerderij die naast de school is gerealiseerd en binnenkort in gebruik wordt genomen. Daar heb ik me sterk voor ingezet.
Veel van onze leerlingen lopen ook bij jeugdzorg, daarom wilde ik onderwijs en zorg graag bij elkaar brengen. Uiteindelijk zijn we in zee gegaan met Youké, een seculiere organisatie, maar het klikte vanaf het eerste gesprek. Ze hebben een pedagogisch medewerker bij ons gestationeerd, iemand uit onze gezindte. Dankzij de batterij aan deskundigen waarop deze vrouw kan terugvallen, bieden we nu ook plaats aan kinderen die anders geen onderwijs hadden kunnen volgen. Sommigen moeten tussen de middag naar huis, omdat ze door een morgen op school zwaar overprikkeld zijn. Straks kunnen ze naar de kinderboerderij om hun hoofd leeg te maken.
Een deel van onze zeer moeilijk lerende kinderen kan niet terecht in een bedrijf. Zij lopen stage op school: tafels afnemen, ramen zemen, toiletten schoonmaken… Het heet een lol-stage, afkorting van leren op locatie, maar er is in werkelijkheid weinig lol aan. Die kinderboerderij gaat ze straks veel meer bieden. Ze mogen daar helpen met het verzorgen van de dieren, het schoonmaken van de hokken, het aanbieden van limonade aan bezoekers, noem maar op. Ik verwacht er veel van. Nee, ik ga me niet vervelen.”