Psychisch zieke in de familie: het is niet onze taak om iemand beter te maken
Twee van haar zussen werden met ernstige, mentale klachten opgenomen in ggz-instellingen. Een buurmeisje beroofde zich op latere leeftijd van het leven. Hanna* heeft in haar nabije omgeving al veel psychische nood gezien en geeft een inkijkje in haar situatie als familie van een psychisch zieke.
„Vooral mijn zusje Ruth* was een gevoelig, lief meisje, maar al heel jong heel angstig. Ze kon al bang zijn voor heel kleine dingen. Ze kreeg vanaf haar 14e hulpverleningsgesprekken met onder anderen maatschappelijk werkers om haar te helpen met situaties waarin ze vastliep. Ook anderen uit ons gezin hadden al jong wat begeleiding omdat het leven voor hen niet gemakkelijk was. Zodoende kreeg ik al in mijn jeugd te maken met psychische zorgen.
Pas toen ik al getrouwd was, begonnen bij Ruth de echte zorgen. Ook zij stapte in het huwelijksbootje, kreeg kinderen. Maar na de geboorte van een van hen ging het helemaal mis. Ruth moest worden opgenomen op de PAAZ, de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis; als familie vingen we de kinderen, onder wie een baby, op. Dat maakte het voor haar allemaal nog moeilijker. Ze was ontzettend bang dat haar gezondheidstoestand gevolgen zou hebben voor haar kinderen. Ze vond zichzelf geen goede moeder.
In het begin ving haar man veel van de zorg op, maar op den duur kon hij het niet meer bolwerken. Het is op zo’n moment heel moeilijk om als familie te bedenken waar je verantwoordelijkheid ligt. Ze is immers een getrouwde vrouw!”
Balans
„In onze familie zijn we niet ontzettend close. Misschien kwam het daardoor wel dat het in de moeilijke periodes nooit echt mis ging tussen ons. Iedereen kon doen wat hij zelf goed achtte. We stonden als familie voortdurend om Ruth heen. Een persoon is een echte regelaar. Er werden in die periodes roosters gemaakt voor bezoek, voor opvang van de kinderen, voor hulp in huis, enzovoorts.
Je moet proberen daar een balans in te vinden. Dan merk je ook dat iedereen er anders in staat. De een trekt sneller dingen naar zich toe dan de ander. In een periode dat Ruth met suïcidale gedachten rondliep, wilde ze bijvoorbeeld geen bezoek meer ontvangen van een dominee. Sommigen hadden het daar moeilijk mee. Zij vonden dat pastoraal bezoek juist nú nodig was en wilden het liefst toch iemand laten komen. Zo’n situatie roept allerlei vragen op. Waar moet je je wel en waar niet mee bemoeien? Waar ligt de grens van wat je moet doen en wat je mag laten rusten? Dat is ingewikkeld.
Ruths laatste opname heeft een aantal jaren geduurd. In die tijd heeft ze verschillende keren geprobeerd een eind aan haar leven te maken. Het was vreselijk. Ze mocht absoluut niet alleen haar kamer uit. Soms gingen we samen een eindje wandelen, maar als we langs het spoor kwamen, zei ze gerust: „Als straks de trein komt, dan spring ik ervoor.” Je kon op die momenten zien dat ze het echt van plan was. Dat was heel heftig. Je denkt bij jezelf: krijg ik haar wel weer heelhuids binnen?
Sommigen uit de familie durfden zelfs niet meer naar haar toe. En ik snap dat wel. We gingen erheen om te laten merken: ik houd van je en je doet ertoe. Maar het is niet onze taak om Ruth beter te maken. Je doet je best, maar meer kun je niet doen.”
Lijden
„Aanvankelijk hielp geen enkele behandeling – het ging alleen maar slechter met Ruth. Ten slotte kreeg ze elektrotherapie. We gingen om beurten met haar mee. Dat moest ook wel, want na zo’n behandeling wist ze vaak niet meer wat ze moest doen. Ze vergat van alles. Dan hielpen we haar weer een beetje op weg met de dagelijkse dingen, zoals eten en douchen.
Achteraf denk ik wel eens: hoe heb ik het allemaal vol kunnen houden? Maar in zo’n periode zelf moet je gewoon door. Omdat er ook voor haar kinderen gezorgd moest worden, heb ik voor mezelf een duidelijke afgrenzing gemaakt. Ik ging één keer in de week naar Ruth toe – meer niet. Anders kon ik er niet genoeg voor haar kinderen zijn. Desondanks was ik altijd blij dat ik na afloop van zo’n bezoek een stuk naar huis kon rijden en het allemaal rustig kon verwerken. Zo’n intens lijden, dat blijft heftig. Lichamelijk ziek zijn is ook vreselijk, maar een psychische ziekte raakt iemands hele persoonlijkheid…
In de beginjaren van ons huwelijk, toen we zelf ook kinderen mochten krijgen, liep ik een beetje vast in al die zorg. Het werd me te veel. Ik heb toen gesprekken gehad bij De Vluchtheuvel, die voor mij heel helpend geweest zijn. Ik leerde er dat ik eerst voor mijn gezin mocht kiezen en er daarna voor anderen kon zijn als ik daar energie voor had. Dat gaf ruimte in mijn hoofd, ook in de jaren die volgden. Schroom als familie dus niet om zelf ook hulp te zoeken als dat nodig is. Daar is iedereen mee geholpen!”
Hogepriester
„Doordat ik op allerlei manieren met psychische nood werd geconfronteerd, ook in mijn bredere omgeving, ben ik anders tegen het leven aan gaan kijken. Aan de ene kant merk je hoeveel zorgen er kunnen zijn in de wereld. Ik had daarover ook mijn vragen. Waarom lijdt de een veel meer dan de ander? Waarom mag ik na een bezoek op de gesloten afdeling weer naar huis, en de ander niet? Ik voelde me vaak zo verdrietig en verward.
Maar aan de andere kant zie je ook hoe genadig God voor je is als je dat lijden allemaal níet mee hoeft te maken. God is vrij om te doen met Zijn schepselen wat Hij wil, maar áls je moeilijkheden krijgt, zegt Hij ook: „Wendt u naar Mij toe, wordt behouden.”
Veel psychisch zieken zien die kant zelf niet. Het lijden is zo diep. Bovendien vlakt medicijngebruik hun emoties erg af. Gods Woord dringt dan niet meer tot hen door. Een heel mooie tekst vind ik daarom Hebreeën 4:15-16: „Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.”
Dus ook in de verzoeking van allerlei dwanggedachten, zoals Ruth tijdens haar donkere periodes had! En dan: „Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan (…) om geholpen te worden ter bekwamer tijd.” Dit leven is zo gebroken, vol zorgen en pijn, en het zal ook niet anders worden. Maar na dit moeilijke leven wacht er een nieuw leven. Welke zorgen je ook hebt, verwacht het niet van hier, maar van Hem.”
Handreiking
„Als familie was het soms echt een zoektocht om goed om te gaan met de psychische nood. Wat zeg je wel, wat zeg je niet? Juist voor hen die lijden kan wat je zegt helpend zijn – of juist niet. Kennis en inzicht van een ziektebeeld zijn dan fijn.
Sinds 2019 ben ik daarom lid van vereniging Een Handreiking, een reformatorische vereniging die belangen behartigt van familieleden en naasten van psychisch zieken en die hen én hun omgeving van praktische handvatten voorziet. Inmiddels bestaat Een Handreiking al ruim 25 jaar en groeit nog altijd. Recentelijk zijn er twee nieuwe regio’s bij gekomen: Betuwe en Fryske Wâlden. In elke regio wordt twee keer per jaar een lezing over een relevant thema georganiseerd. Daarbij is er ook ruimte voor ontmoeting, zodat je onderling ervaringen en tips kunt uitwisselen. Ook ontvangen leden vier keer per jaar het contactblad. Daarnaast wordt elk jaar in november een landelijke dag georganiseerd, waarop alle leden welkom zijn.
Het lidmaatschap van Een Handreiking vind ik erg waardevol. De vereniging helpt je om familie te blijven en geen hulpverlener te hoeven worden. Door de contacten met anderen die zorgen hebben, kun je elkaar tot een hand en een voet zijn.
Inmiddels functioneert Ruth weer redelijk, mede door de elektrotherapie die ze kreeg. Als broers en zussen kregen we ooit het compliment dat zij een familie had die zo erg haar best deed om Ruth erdoor heen te helpen. Maar eigenlijk hoef je helemaal niet zo veel te dóen. Het is al veel waard als iemand merkt: ik doe er toe. Want dat is juist vaak de nood waar mensen met psychische problemen mee zitten. Ze lopen met gedachten als: ik stel niets voor, ik ben geen goede vrouw, geen goede moeder… Het is daarom het voornaamste dat je laat merken: je bent wél belangrijk, en we komen je gewoon opzoeken. Je hoort erbij.”
* Alle namen in dit artikel zijn gefingeerd.