Jeruzalem ligt in Israël volgens internationaal recht
Volgens prof. Yael Ronen van de Hebreeuwse Universiteit is er voor de Israëlische controle over Jeruzalem „nooit een deugdelijke juridische basis geweest” (RD 11-6). In deze benadering worden belangrijke juridische noties gemist.
Daarmee doel ik niet op het „delingsplan van de Verenigde Naties uit 1947”, dat prof. Ronen noemt. Dit plan is vervat in een niet-bindende resolutie van de Algemene Vergadering (AV) van de Verenigde Naties (VN), die onmiddellijk door Arabische bewoners van het gebied en door de Arabische staten werd verworpen. Volgens dat delingsplan zou Jeruzalem een internationale status krijgen.
Het is juridisch wel van betekenis vast te stellen dat Jeruzalem als geheel deel uitmaakt van het territoir onder het Palestina Mandaat van 1922, dat door de Raad van de Volkenbond werd bestemd voor de vestiging van het Joods nationaal tehuis. Dat Mandaat is juridisch nog steeds relevant. Volgens Artikel 80 lid 1 van het VN-Handvest moeten de rechten van staten en volkeren ten aanzien van voormalige mandaatgebieden gerespecteerd worden. Dat betekent dat de onder het mandatenstelsel verkregen rechten van het Joodse volk met betrekking tot Jeruzalem erkend moeten worden.
Daar komt nog iets bij. Nadat de Britten zich in 1948 als mandataris hadden teruggetrokken, riep Ben Goerion, op 14 mei van datzelfde jaar, de staat Israël uit. Volgens het in de dekolonisatieperiode veelvuldig toegepaste internationaalrechtelijke beginsel ”uti possidetis iuris” (”zoals je het in bezit hebt”) zijn de vóór de onafhankelijkheid bestaande administratieve grenzen bepalend voor de grenzen van de nieuwe staat. Op grond van dit beginsel én vanwege het Mandaat behoort Jeruzalem tot het grondgebied van de staat Israël.
Oost-Jeruzalem
Feitelijk had Israël in het oostelijke gedeelte van de stad (inclusief de oude stad) op 14 mei 1948 geen gezag. De uitroeping van de onafhankelijkheid werd onmiddellijk gevolgd door een aanval van vijf Arabische staten. Die strijd resulteerde onder andere in de bezetting door (Trans-)Jordanië van Oost-Jeruzalem. De Joden die daar woonden werden verdreven. Synagogen werden verwoest. De wapenstilstandslijnen van 1949, die Israël en Jordanië na het staken van de strijd overeenkwamen en die resulteerden in een opsplitsing van Jeruzalem, zijn echter geen internationaalrechtelijke grenzen, maar slechts lijnen die het einde van de vijandelijkheden markeren. Zij bepalen niet welke staat de soevereiniteit over die gebieden heeft. De verovering (1948) en latere annexatie (1950) door (Trans-)Jordanië van Oost-Jeruzalem heeft daar niets aan afgedaan.
Als uitkomst van de Zesdaagse Oorlog in 1967, waarin Jordanië opnieuw Israël aanviel, herenigde Israël de beide delen van de stad Jeruzalem. Daarmee werd de onder het Mandaat bestaande situatie hersteld. De Knesset nam wetgeving aan om de toepassing van Israëlisch recht in beide delen van de stad mogelijk te maken. Sinds 1967 wordt de vrije toegang tot de heilige plaatsen van joden, christenen en moslims gegarandeerd door de Israëlische overheid. In 1980 nam de Knesset de Wet van Jeruzalem aan. Deze basiswet proclameert Jeruzalem als hoofdstad van Israël.
Dubieuze VN-praktijk
De Wet van Jeruzalem wordt door de AV van de VN als nietig bestempeld. De AV voelt zich blijkbaar vrij om een van de lidstaten van de VN te bekritiseren vanwege de keuze van zijn hoofdstad. Die lidstaat blijkt de Joodse staat te zijn. Er is geen ander voorbeeld van een dergelijke kritiek op een VN-lidstaat vanwege de aanwijzing van een stad als hoofdstad, een keuze die naar internationaal recht zonder twijfel behoort tot de soevereine bevoegdheden van een staat. De benadering van de AV is een van de talrijke voorbeelden uit de VN-praktijk van pogingen om de Joodse staat te onderwerpen aan een speciale standaard. Het is de internationale variant van de vele verwerpelijke voorbeelden in de geschiedenis van de speciale behandeling van Joden in de nationale rechtsorde.
De auteur is Senior Fellow thinc.