Eenheid van lichaam en ziel moet norm zijn voor techniek
Er is een groot verschil tussen de informaticabenadering van ons mens-zijn en de christelijke. Geprogrammeerd menselijk gedrag blijft onbezield gedrag en de menselijke geest kan niet worden gedegradeerd tot data die je kunt opslaan.
In de coronatijd hebben we gezien hoe welig complottheorieën kunnen tieren. Dit hangt samen met de mogelijkheden van het internet, waarop ieder in z’n eigen bubbel leeft en zijn eigen waarheid eropna houdt. Vroeger had je levensbeschouwelijke zuilen, waarin honderdduizenden mensen een gemeenschappelijk wereldbeeld deelden, maar Big Tech helpt ons aan individualistische wereldbeelden. Wat zijn nog feiten, wat is fictie en wat is fake?
Dit houdt verband met de digitale wereld. Wat staat ons daarin te wachten en hoe gaan we daar op een christelijke manier mee om? Er zijn positieve verhalen over een robotarts die nooit moe is, die constant met de nieuwste medische updates wordt gevoed en die minder vergissingen maakt. Maar hoe kijken we aan tegen een zorgrobot die een bejaarde gezelligheid biedt? En wat te denken van een implantaat met Engelse grammatica en woorden in ons brein? Zouden we ons brein kunnen uploaden in de cloud, zodat we eeuwig leven hebben? Om maar niet te spreken over digitale ontmoetingen met elkaar in de virtual reality van de metaverse (het gehele netwerk van aan elkaar gekoppelde virtuele 3D-ruimtes).
Deze voorbeelden hebben gemeenschappelijk dat ze de intellectuele kant van het mens-zijn raken. Als we deze kant op denken, komt de digitale wereld als een grote uitnodiging op ons af. Computers kunnen immers veel sneller en veel meer data verwerken dan onze beperkte menselijke geest. Kan de digitalisering van onze menselijke geest ons daarom wellicht dienstbaar zijn, zoals de mechanisering ons lichaam dienstbaar was? Is er iets op tegen als de geestdimensie van ons mens-zijn bepalend is voor ons bestaan? Wat we met onze geest denken en doen, lijkt onze identiteit te stempelen.
Ziel én lichaam
Dat roept de vraag op of er verwantschap is met het christelijk geloof, dat ook nadruk legt op de menselijke geest. Toch zijn er minstens twee kritische overwegingen bij deze overeenkomst te maken.
In de eerste plaats is er een principieel verschil tussen algoritmen enerzijds en de menselijke ziel anderzijds. Een zorgrobot kan liefde laten zien, maar heeft geen liefde. We kunnen heel ver gaan in het programmeren van menselijk gedrag en het ontwikkelen van zelflerende algoritmes, maar het is en blijft onbezield gedrag. Een geprogrammeerd menselijk brein gaat uiteindelijk terug op data en materie, terwijl de menselijke ziel het materiële overstijgt. Daarom kunnen we niet zeggen dat we ‘slechts’ ons brein zijn. Als onze hersencellen sterven, blijven we op een geestelijke wijze bestaan. In deze transcendente dimensie van de menselijke ziel ligt het geheim van onze vrijheid en creativiteit. Kortom, onze menselijke ziel is niet opgesloten in het hier en nu. Daarom is er een wezenlijk verschil tussen het materiële brein van de digitale wereld en de ziel van de menselijke persoonlijkheid.
Dit brengt ons ten tweede bij de vraag naar de waardering van het lichaam. In het christelijk geloof is er, evenals in onze (post)moderne cultuur, een ontvankelijkheid voor het dualisme. In het dualisme worden ziel en lichaam uit elkaar getrokken, waarbij de ziel veel hoger wordt gewaardeerd dan het lichaam. Toch is dit niet authentiek christelijk. Het is veelzeggend dat we lichamelijk geschapen zijn, dat Jezus in de menswording ook het lichamelijke leven heeft aangenomen, dat Hij lichamelijk is opgestaan en dat we door het geloof in Zijn opstanding zullen delen. De hemel voor de ziel is blijkbaar niet het definitieve heil voor de mens: ook het lichaam deelt in het heil. Pas als de (lichamelijke) dood is gedood, is Christus’ werk tot voltooiing gekomen. Zijn werk is het antwoord op de dreiging in het paradijs: „ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven” (Genesis 2:17). Dit betekent dat ons lichaam intrinsiek deel uitmaakt van onze persoonlijkheid. We kunnen zeggen dat we geheel geestelijk en geheel lichamelijk zijn.
Daarom is de eredienst iets anders dan een ”infotakeaway” waarin een goede preek alleen ons hoofd voedt. Als het alleen om deze zuivere boodschap zou gaan, zouden we het beste thuis de beste preek van de wereld kunnen beluisteren. Tijdens de pandemie voelden we lijfelijk dat dit niet waar kan zijn. Blijkbaar doet het lichamelijk samenzijn van de gemeente ertoe. Doop en avondmaal onderstrepen nog eens dat God al onze zintuigen inschakelt om ons te bereiken. Overigens, ook in de universele openbaring doet de Heilige Geest een beroep onze zintuiglijkheid.
Beeld van God
Deze twee overwegingen laten het grote verschil zien tussen de informaticabenadering van ons mens-zijn en de christelijke. De data in ons brein zijn niet bepalend voor onze identiteit. Het komt mij voor dat in deze tweeslag van ziel en lichaam ook een criterium ligt voor ons wereldbeeld en onze omgang met de digitalisering en techniek. Als het lichamelijke van het mens-zijn niet functioneert, raakt de mens als beeld van God uit het oog. Dit geldt ook als de menselijke geest wordt gedegradeerd tot data die ergens in de cloud kunnen worden opgeslagen en eindeloos kunnen worden gekloond.
De auteur is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme aan de Vrije Universiteit. Dit artikel is een bewerking van de bijdrage van de auteur tijdens de op 7 april gepresenteerde talkshow ”Feiten, Fictie, Fake - techniek en onze blik op de werkelijkheid” van Stichting Techthics.