Het tijdperk van een dominante christelijke cultuur is in Europa definitief ten einde, constateert de Franse emeritus hoogleraar filosofie Chantal Delsol. Ze is er als gelovige niet per se rouwig om. „De kerk zal klein en marginaal worden. Dat helpt echter om de juiste prioriteiten te stellen.”
Chantal Delsol woont op een steenworp afstand van de Saint Sulpice, een van de grootste kerken van Parijs. Het zeventiende-eeuwse godshuis is bijna 120 meter lang en maakt zich over 57 meter breed met een majestueuze façade, gekroond met twee torens. Alles ademt een tijd dat de kerk een centrale plek in de samenleving innam.
Die tijd is voorbij. In de schaduw van de Saint Sulpice schreef Delsos het boekje ”La Fin de la Chrétienté” (Les éditions du Cerf, 2021). Ze betoogt erin dat het christelijk geloof (in het Frans: christianisme) weliswaar niet uit Frankrijk en Europa verdwenen is, maar wel een door het christendom doordrenkte cultuur (chrétienté).
Daarmee is volgens de filosofe een tijdperk van zestien eeuwen ten einde gekomen. Het begin van de christelijke cultuur legt Delsol in 394, bij de slag aan de Frigidus, een rivier in het huidige Slovenië. De christelijke keizer van het Oost-Romeinse rijk, Théodosius, versloeg toen zijn heidense evenknie van het West-Romeinse rijk, Eugenius. Daarmee vestigde het christendom zich in Europa als het dominante geloof – christenen heetten in die tijd „modern.” Het einde kwam in de tweede helft van de twintigste eeuw met de aanname van wetgeving die ruimte schiep voor zaken als echtscheiding en abortus.
De voortekenen van het einde waren toen al lang zichtbaar. Delsol citeert in haar boek instemmend de Franse dichter en essayist Charles Péguy, die al aan het begin van de twintigste eeuw schreef dat „de wereld minder is veranderd sinds Jezus Christus dan in de laatste dertig jaar. Er was het antieke (en Bijbelse) tijdperk. Er was het christelijke tijdperk. Er is het moderne tijdperk.” De vraag is nu: wat betekent dat precies?
Wanneer is er volgens u sprake van een christelijke cultuur? Wat zijn de kenmerken ervan?
„Het is een beschaving waarin alle terreinen van het leven in harmonie zijn. Denk aan moraal, religie, politiek en economie et cetera. Om een voorbeeld te geven: in de christelijke beschaving is de democratie gemodelleerd naar een beeld van God Die de mens vrijheid geeft. Het heeft zijn wortels in de zesde eeuw in de benedictijner kloosters. Bijna twee millennia lang waren het christelijke overtuigingen die onze moraal, onze wetten, ons beleid, onze economie en al het andere vormden.
Dat is niet allemaal weg. Een cultuur verdwijnt niet zomaar. Waarden als evangelische compassie vertalen zich nu in het humanisme; andere takken van de boom zijn echter afgezaagd, zoals het idee van transcendentie en de intrinsieke waardigheid van de mens. Het is nu een soort mengelmoes.”
De christelijke cultuur beschrijft u in uw boek als vrucht van het katholicisme. Hoe bestempelt u de cultuur van overwegend protestantse landen?
„De christelijke cultuur is allereerst een vrucht van het katholicisme, omdat er in de eerste eeuwen simpelweg geen protestantisme bestond. Daarbij komt dat het protestantisme geen strakke kerkelijke bedding heeft, terwijl de kerk een centrale rol heeft bij het in stand houden van zo’n beschaving.
Het protestantisme past zich gemakkelijker aan. Traditioneel protestantse landen hebben de overgang naar de moderniteit dan ook veel soepeler gemaakt dan katholieke landen. De Rooms-Katholieke Kerk heeft pas met het Tweede Vaticaans Concilie het principe van de gewetensvrijheid omarmd, maar toen was het al te laat.”
Is een sterke kerk, zoals de rooms-katholieke, per se nodig om een christelijke cultuur te vormen? Gebeurt dat ook niet doordat kerken leden intrinsiek vormen, dus ook de protestantse?
„Natuurlijk hoeft de kerk niet machtig te zijn om te bestaan en haar invloed uit te oefenen. Christenen geloven dat de kerk eeuwig is, maar ze kan in bepaalde eeuwen zeer beperkt in omvang zijn. Maar de kerk zal blijven en mensen vormen. Van een breed gedragen christelijke cultuur is dan echter geen sprake.
Het protestantisme is zeer kneedbaar in relatie tot de wereld. Het kan zich volledig aanpassen aan de tijd – dat is wat het katholicisme het protestantisme verwijt. Het kan daardoor gemakkelijker standhouden, maar het gevaar van die aanpassing is dat de boodschap zo verwatert dat sommigen zich zullen afvragen wat er nog van over is.”
U schrijft dat de geest van de revolutie bij de Nederlandse Opstand in de zestiende eeuw begon te waaien. De christelijke waarden stonden toen nog niet ter discussie, maar wel het idee dat dezelfde ideeën aan de hele samenleving op te leggen zijn. Kun je stellen dat het principe van gewetensvrijheid onvermijdelijk tot secularisatie leidt?
„Ik denk dat dit zo is, links- of rechtsom. Het is echter onvermijdelijk. Een samenleving bestaat altijd uit verschillende mensen en gemeenschappen. Met de gewetensvrijheid erkennen we dat niet iedereen op dezelfde wijze hoeft te denken.
Een seculiere samenleving betekent overigens niet dat er geen religieuze mensen meer zijn, maar dat zij die in God geloven en zij die dat niet doen redelijk met elkaar samenleven.”
Onze samenleving keert volgens u deels terug naar de voorchristelijke heidense cultuur. Kunt u dat toelichten?
„De polytheïstische of heidense cultuur zou je kunnen typeren als een primitieve of instinctieve vorm van religie. Het ontwikkelt zich eigenlijk als vanzelf, omdat mensen zich nu eenmaal vragen stellen over de zin van leven en dood. Monotheïstische godsdiensten zijn daarentegen zeer complex – en daarom ook lastiger over te dragen en levendig te houden. Als het monotheïsme verdwijnt, komen er onvermijdelijk vormen van polytheïsme, pantheïsme (het idee dat alles en iedereen goddelijk is, MW) of heidendom voor in de plaats: we blijven namelijk de grote levensvragen stellen. De Duitse socioloog Max Weber schreef al dat de heidense goden zich in de schaduwen van het monotheïsme hadden genesteld, klaar om weer te verschijnen zodra dat scheuren zou vertonen. Heidendom is een instinct, een soort oersoep waarin we weer vervallen zodra er niets anders voorhanden is.”
U beschrijft in uw boek verwoede pogingen om de christelijke cultuur te redden, vanaf het einde van de 19e eeuw tot in de 21e eeuw. Hebben ze de val enigszins geremd?
„Zeker. Het waren moedige pogingen, zelfs met flair gebracht. Uiteindelijk is nog geprobeerd om het christendom met de moderniteit te verzoenen, maar zonder succes. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie erkende de kerk in de tweede helft van de twintigste eeuw wat in de samenleving al twee eeuwen doordacht was. Het was voor het grote publiek dus niets anders dan een opgewarmde schotel.Alles is gedaan om de teloorgang te vertragen, wat ik in mijn boek bijvoorbeeld uitwerk rond de echtscheidingswetten. Het is echter onmogelijk om te voorkomen dat samenlevingen zich ontwikkelen.”
Wat betekent dat voor specifiek christelijke partijen, zoals we die bijvoorbeeld in Nederland kennen? Vechten zij tegen de bierkaai?
„Christelijke politieke partijen kunnen proberen de excessen van sommige wetten in te dammen, soms ook met argumenten die niet specifiek christelijk zijn. Neem de bizarre uitwassen van zogenoemde emancipatiewetten, zoals het voorstel om kinderen de mogelijkheid te geven van geslacht te veranderen zonder toestemming van de ouders. Of aan het alsmaar oprekken van de abortuswetgeving, waardoor de grens met kindermoord steeds onduidelijker wordt. Christenen moeten daartegenover met verstand van zaken, weloverwogen en kalm hun weg zoeken. Ze zijn een minderheid geworden én dragen nog altijd de verdenking met zich mee te willen domineren. De geschiedenis is wat dat betreft nog levendig aanwezig.”
„Alleen een dictatoriale of totalitaire regering kan het zich permitteren wetten uit te vaardigen die niet overeenstemmen met de diepste overtuigingen van de burgers”, schrijft u. Volgens uw Franse collega-filosoof Rémi Brague zijn de christelijke waarden niet typisch christelijk, maar eerder universeel. Schept dat ruimte?
„Het is zeker waar dat de centrale waarden van het Evangelie overeenstemmen met die van alle volken. Denk bijvoorbeeld aan de moraal van Confucius of de Indiase waarden. Maar de interpretatie van die waarden is verschillend. In de oudheid kwam kindermoord bijvoorbeeld voor onder alle volken, behalve onder Joden, christenen en Egyptenaren. De grondwaarden van mededogen en vriendelijkheid vind je eigenlijk overal terug, maar de uitwerking kan totaal verschillend zijn.”
De klimaatbeweging bestempelt u als een nieuwe religie. Welke religieuze karaktertrekken ziet u?
„De klimaatbeweging heeft alle kenmerken van een religie: er is een soort catechismus die kinderen al op de kleuterschool uit hun hoofd moeten leren, het heeft hogepriesters in het klimaatpanel IPCC, riten, profeten en ”klimaat” is een verplichte term in elke publicatie. Bovenal zet de beweging tegenstanders weg als dom en verbant die – dat is geen kenmerk van wetenschap, maar van religie. Ik betreur deze ontwikkelingen overigens. Klimaatverandering is een te serieuze zaak om op deze manier te laten vertekenen.”
De door u als religieus bestempelde trekken van de klimaatverandering kunnen ook de uitdrukking zijn van beleefde urgentie. Hoe moet de problematiek volgens u onder de aandacht worden gebracht?
„Natuurlijk is het klimaatprobleem urgent en juist daarom moet men het uit de religieuze sfeer trekken. Ga het debat aan met degenen die bijvoorbeeld bepaalde beweringen van het IPCC betwisten, zodat uiteindelijk iedereen echt van de urgentie doordrongen is. Omdat er nu geen vrijheid van meningsuiting mogelijk is rond dit thema, parkeren veel mensen het als een ideologisch en dus onjuist verhaal.
Ons antwoord op klimaatverandering zal offers vergen, dat weten we. We weten ook dat offers in democratische regimes voor de lange termijn moeilijk zijn: democratieën zijn kortademig. Daarom is het er een absolute noodzaak om de publieke opinie mee te hebben. Accepteer dus het debat en stop met gescheld en onverdraagzaamheid.”
De natuur is voor velen heilig geworden, maar tegelijkertijd proberen we de natuur meer dan ooit naar onze hand te zetten, zoals door middel van draagmoederschap. Hoe verklaart u dat?
„Dat is inderdaad een paradox: de postmoderne mens wil zijn eigen natuur sturen en veranderen zoals hij wil, terwijl hij respect eist voor de natuur rondom ons. Ik denk dat een vorm van pantheïsme of sacralisatie van de natuur hier botst met de sacralisatie van individuele vrijheid. Elke cultuur heeft zijn inconsistenties.”
Nu het christendom is verdwenen, bepaalt de regering feitelijk onze moraal, schrijft u. Wat betekent dit voor de duurzaamheid ervan?
„Een door de staat gedicteerde moraal kan al naar gelang de omstandigheden worden veranderd. Ze is minder stabiel dan een religieuze moraal die wortelt in teksten en tradities. In Frankrijk ondertekende een groep van enkele honderden hooggeplaatste intellectuelen vijftig jaar geleden een verklaring om pedofilie te promoten, terwijl vandaag de dag iedereen die praktijk wil bestraffen.”
Hoe beleeft u het einde van de christelijke cultuur zelf als rooms-katholiek gelovige?
„Het is zonder meer het einde van iets groots. Maar ik kijk niet met nostalgie naar het verleden. Ik geloof dat er goede elementen in de moderniteit zitten; ten diepste ben ik ook zelf modern. Ik hecht sterk aan vrijheid. Ik verlang ook niet terug naar de macht en de pracht van een dominante kerk. Ieder instituut dat domineert, brokkelt uiteindelijk af en dat is wat nu gebeurt. We zullen als gelovigen door nog een fase moeten. De kerk zal een kleine en marginale beweging worden, maar ik geloof niet dat het erg is. Het schept ruimte om de juiste prioriteiten te stellen: in alle bescheidenheid het zout van de aarde zijn. We kunnen voorbeelden zijn van geduld, aandacht en nederige liefde.”
Is de verdwijning van de christelijke cultuur zo gezien een zegen voor het christendom?
„Ik denk het, ja. De dominantie van een religie lijkt me slecht voor die religie: macht corrumpeert. Christenen zullen zich moeten organiseren als een minderheid. Die kan echter zeer krachtig kan zijn als het gaat om denkkracht en invloed. Kijk maar naar de rol die joden en protestanten kunnen spelen in katholieke landen.”