Bewoner Kanaleneiland: Ik leer van de gastvrijheid van migranten
Tijdens haar zoektocht naar nieuwe woonruimte richtte ze zich bij voorkeur niet op Kanaleneiland. Van die Utrechtse wijk had Deborah (36) een negatief beeld. Inmiddels is dat helemaal veranderd. „Ik voel me een echte Kanaleneilander.”
Dinsdagmiddag, twaalf uur. Deborah –„liever geen achternaam”– drinkt een kop koffie in Huis van Vrede. De kerk annex buurthuis, behorend bij de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV), ligt op vijf minuten loopafstand van haar woning.
Voordat ze naar Kanaleneiland kwam, huurde Deborah een zolderetage bij een Turks gezin in de Utrechtse wijk Zuilen. „Eens per maand kwamen ze me een bord met lekker Turks eten brengen. Verder had ik amper contact met andere culturen.”
Hoewel Deborah het op haar vorige woonadres goed naar haar zin had, ging ze ruim twee jaar geleden op zoek naar iets anders. „Ik wilde graag een eigen voordeur hebben.”
Via de website Kamernet stuitte ze op „een soort tuinhuis” van 23 vierkante meter in Kanaleneiland. De woonruimte sprak haar direct aan –„ik heb een eigen woonkamer, slaapkamer en badkamer”–, maar de wijk niet. „Kanaleneiland heeft een slecht imago. Het is zo’n wijk waarvan je denkt dat je er ’s avonds niet veilig over straat kunt.”
Thee drinken
Ondanks haar aarzelingen waagde Deborah de stap. Ze kreeg er geen spijt van. „Ik heb me hier nog nooit onveilig gevoeld, integendeel. In mijn vorige woonwijk werd een keer op 10 meter afstand van mijn huis geschoten. Dat heb ik hier nog niet meegemaakt. De mensen in de buurt zijn erg betrokken op elkaar. Ik voel me een echte Kanaleneilander.”
Deborah woont in „een soort hofje” met veel Turkse en Marokkaanse gezinnen. „De vrouwen drinken vaak in de voortuin thee met elkaar. Ze nodigen iedereen uit die voorbijkomt. Maar er woont ook een Engelsman en iemand uit India.”
De afkomst van mensen vindt Deborah niet zo relevant. „Ik zie iedereen als mens. Het karakter van een persoon vind ik belangrijker dan waar hij vandaan komt. Met de één heb je een klik, met de ander niet. Dat hangt niet van iemands cultuur af.”
Het valt haar wel op dat vluchtelingen en migranten „vaak heel hartelijk” zijn. „Ik leer van hun gastvrijheid. Als ze acht mensen op bezoek krijgen, maken ze eten klaar voor twintig. Als ik zelf bezoek kreeg, zei ik vroeger weleens: Ik ga zo eten. Nu vraag ik vaker: Schuif je aan?”
Dat mensen uit andere culturen soms een ander tijdsbesef hebben, vindt ze lastig. „Ik ben heel erg van de tijd. Als ik iets afspreek en de ander komt een halfuur later, vind ik dat niet leuk. Ik probeer dat vooraf goed te communiceren. Dan zeg ik: „Zes uur Nederlandse tijd.” Om te benadrukken dat ik echt van die tijd uitga.”
Ook ervaart ze meer dan eens een taalbarrière in het contact met wijkgenoten. „Het is jammer dat niet iedereen goed Nederlands spreekt. Soms hoor ik mooie, indringende verhalen van mensen, zoals een geloofsgetuigenis. Toen ik eens ergens mee worstelde, zei een vluchteling die aan gevaar is ontsnapt tegen me: „Je moet bidden tot God, je zorgen aan Hem overgeven.” Dat maakt tien keer meer indruk dan als een Nederlander dat zegt die een gemakkelijk leventje heeft. Maar soms blijven de gesprekken door de taalbarrière wat oppervlakkig.”
Open kerk
In haar nieuwe woonomgeving ging Deborah, die voorheen was aangesloten bij de gkv Utrecht-Noord, op zoek naar een kerk in de buurt. Vanwege haar interesse in andere culturen bezocht ze onder meer de internationale gemeente (ICF) van de christelijke gereformeerde kerk Utrecht-West.
Al snel kwam ze ook bij Huis van Vrede terecht. Toen ze daar voor het eerst een dienst meemaakte, moest ze erg wennen. „Ik vond het een rommelige kerk. De dienst werd in verschillende talen vertaald en er liepen allemaal kinderen rond. Het grappige is dat ik, nu ik hier gewend ben, dat juist de charme vind van Huis van Vrede.”
Wat haar ook aanspreekt in Huis van Vrede is „dat er vooral mensen uit de wijk komen. De mensen die je zondag in de kerk ziet, kom je ook tegen in de supermarkt of als je de container aan de weg zet. Het is een open kerk die echt onderdeel is van de wijk.”
Deborah werd al snel uitgenodigd om mee te doen met een kring van de kerk. „We eten elke week met elkaar en soms doen we Bijbelstudie. Afgelopen jaar deden we dat coronaproof met een klein clubje bij mensen in de tuin.”
Haar beroep is programmeur, maar door „een zware burn-out en een onbekend virus” werkt Deborah al lange tijd niet. Ze moet haar bezigheden, zoals oppassen op buurkinderen, goed spreiden over de week en niet te veel activiteiten op een dag plannen.
Tussendoor komt ze geregeld bij Huis van Vrede om „een bakkie te doen, even bij de weggeefkast te kijken, een praatje te maken of te tafeltennissen. Soms kom ik er vier keer per week, soms twee weken niet. Dat hangt van mijn energieniveau af. Het makkelijk is dat ik hier altijd kan aanwaaien.”