Afghanistan: altijd klem tussen grootmachten
Wat heeft de Koude Oorlog met de taliban te maken? Alleen wie in de lange en bloedige geschiedenis van Afghanistan duikt, begrijpt hoe de taliban het land zo snel kon overnemen. Een verkenning in vijf sleutelmomenten.
Afghanistan is het „kerkhof van wereldrijken”, zo wil de oude tegeltjeswijsheid die de Amerikaanse president Biden deze week aanhaalde in zijn speech over de chaos in het land. Grootmachten zouden zich stuk voor stuk hebben verslikt in het ruige land en zijn taaie bevolking. En inderdaad is Afghanistan keer op keer een belangrijk deel geweest in de geschiedenis van wereldrijken – van de oude Grieken onder Alexander de Grote via de Mongolen onder Djengis Khan tot en met de Amerikanen onder George W. Bush.
Toch is die oude spreuk een overdrijving. Afghanistan deelde zelden de genadeklap uit aan wereldrijken; hooguit hebben de ervaringen van deze mogendheden in Afghanistan de geschiedenis versneld.
Wat dichter bij de werkelijkheid komt: Afghanistan is het lijdend voorwerp tussen hamer en aambeeld. Te lang voor een tegeltje, maar een stuk accurater. Of het nu de Russen en de Britten waren, of later de Russen en de Amerikanen, of nog weer later de jihadisten en de Amerikanen: Afghanistan bleek steeds weer klem te zitten tussen grote oorlogen over ideeën en culturen. Op cruciale momenten werd Afghanistan het slagveld van civilisaties. Bij elkaar opgeteld verklaren die sleutelmomenten een klein beetje hoe Afghanistan kon worden wat het nu is.
1830: Russen en Britten
Afghanistan is een zwaan in een meer. Aan de ene kant van het meer staat een tijger en aan de andere kant een beer. Waar kan de zwaan heen?
Deze fraaie beeldspraak komt van Abdur Rahman Khan, die van 1880 tot 1901 de emir is van Afghanistan. Hij weet waar hij het over heeft. Het zijn de jaren van The Great Game, het grote politieke steekspel tussen de Russen en de Britten over de rug van de Afghanen. De beer, dat is natuurlijk Rusland. De tijger, of ook wel de leeuw, dat is Groot-Brittannië – dan een wereldrijk van formaat.
Het grootste deel van de 19e eeuw vechten die twee hun eigen koude oorlog uit over wie het voor het zeggen heeft in Afghanistan en daarmee in heel Centraal-Azië. De spanningen die hier het gevolg van zijn, leveren zeker vijf oorlogen op – maar nooit rechtstreeks tussen de Britten en de Russen. Drie van die oorlogen vinden plaats in Afghanistan. Pas tegen het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog komt de honderdjarige machtsstrijd tussen de beer en de tijger tot een eind. De Britten verdwijnen uit de regio.
1979: Russen en Amerikanen
Na drie oorlogen tegen de Britten moeten de Afghanen zich opmaken om het lijdend voorwerp te worden van de titanenstrijd tussen twee andere grootmachten.
De ene partij is welbekend: de Russen, ditmaal in de gestalte van de Sovjet-Unie. Het zijn de hoogtijdagen van de Koude Oorlog en Afghanistan blijkt, opnieuw, te belangrijk om prijs te geven. De Russen proberen hun communistische invloed uit te breiden tot in Afghanistan, terwijl de andere partij, de Amerikanen, er op hun beurt hun best voor doen om Afghanistan te behouden voor het vrije, westerse kamp.
Hoe je tussen die twee grootmachten kunt balanceren, weet de Afghaanse president Daoed Khan in die jaren als de beste. Hij is president tussen 1973 en 1978 en snoept met veel talent van beide walletjes. Net als zijn vroege voorganger Abdur Rahman Khan komt ook hij met een fraaie, geheel eigentijdse beeldspraak over die onmogelijke positie. Hij zegt dat hij zijn Amerikaanse sigaretten bij voorkeur aansteekt met Russische lucifers.
Maar zelfs de balanceerkunst van Daoed Khan kent zijn grenzen. In 1978 wordt hij afgezet en vermoord door communistische Afghanen. Een bloedige interne strijd volgt, waarbij de wereld voor het eerst hoort van de Afghaanse moedjahedien – de strijders van de jihad die in Afghanistan tegen de communisten vechten.
Om de moedjahedien eronder te krijgen, vragen de Afghaanse communisten aan de Sovjet-Unie om hen bij te komen staan. Die aarzelen aanvankelijk, maar het lokaas van slagveld Afghanistan blijkt toch te verleidelijk. In 1979 walsen de Sovjetlegers over de grenzen naar Afghanistan, niet wetend dat ze op dat moment de doos van Pandora openen.
Want jihad voeren tegen de Russen, dat gaat erin als koek. Maar niet alleen bij de Afghanen. Het land wordt een magneet voor de wereldwijde jihad. Radicale sterren als de Palestijnse ”vader van de jihad”, Abdullah Azzam, en later het Saudische brein van 9/11, Osama bin Laden, roepen jihadisten van over de hele wereld op om er te komen vechten. De moedjahedien krijgen steun van zo’n beetje alles wat islamitisch is, van het sjiitische Iran tot het sjiitische Saudi-Arabië. En van zo’n beetje alles wat anti-Sovjet is, met de Verenigde Staten voorop. De uitkomst laat zich raden: de Russen moeten afdruipen. In 1989 rollen de laatste tanks die niet op het Afghaanse slagveld zijn gebleven het land uit.
1995: Taliban 1.0
Wie neemt het stokje over na de Russen? Naar goed Afghaans gebruik: niemand. Met de ruige bergen als natuurlijke grenzen tussen de vele verschillende bevolkingsgroepen vecht iedere krijgsheer voor zijn eigen hachje. Van één nationale, Afghaanse cultuur is nauwelijks sprake, van sterk ontwikkelde etnische identiteiten des te meer. Als er al een overeenkomst kan worden genoemd, is dat de gedeelde afkeer van anderen die de baas komen spelen – of die anderen nu uit het buitenland komen of uit eigen land.
Het blijft dus oorlog in het land, ook zonder de Russen. Totdat er een nieuwe groep op het toneel verschijnt. Op 13 februari 1995 komen ze voor het eerst voorbij in het Reformatorisch Dagblad, toen nog gespeld als Taleban: de „religieuze studenten” die dan met een opmerkelijke opmars bezig zijn in Afghanistan.
De groep is een halfjaar eerder, in 1994, opgericht en rekruteert dan heel succesvol onder gevluchte Afghanen in Pakistan. Die vluchtelingen is met de paplepel ingegoten dat ze de jihad moeten voeren tegen de Russen. Dat stond immers in hun schoolboeken, gefinancierd vanuit de Verenigde Staten.
Maar als de Koude Oorlog na 1989 verdampt, blijkt al snel dat de Amerikaanse flirt met de jihad een beetje té goed werkt en een eigen leven gaat leiden. In 1995 wordt de piepjonge taliban, geboren als nakomertje van de Koude Oorlog, binnen een paar maanden tijd de sterkste strijdgroep in Afghanistan. Zij krijgen voor elkaar wat de andere rivaliserende groepen niet lukt: een min of meer vredig Afghanistan.
Dat lukt alleen aan de hand van keiharde wetten. De taliban voeren voortvarend de sharia in. Al op 2 maart 1995 verschijnt er een bericht in het RD dat de taliban de eerste „openbare amputaties” hebben uitgevoerd. Bij drie mannen die op diefstal zijn betrapt, worden voor een publiek van een paar duizend toeschouwers de rechterhand en linkervoet afgezet.
Het zou de opmaat vormen naar nog veel meer strikte regelgeving die al dan niet te herleiden is tot de sharia of andere islamitische bronnen. In 1996 slepen de taliban de ex-president van Afghanistan, Mohammed Najibullah, achter een truck door de straten van Kabul waarna ze hem ophangen aan een verkeerslicht. Tegen het eind van de jaren negentig hebben de taliban een waar schrikbewind gevestigd. De Koranstudenten die de wapens opnamen blijken tot monsterlijke daden in staat te zijn.
Zes jaar lang heeft het land geen grootmachten nodig voor ellende; de taliban leveren hun eigen portie daarvan in ruime mate.
2001: Jihadisten en Amerikanen
Dan komt de dag waarop alles verandert: 11 september 2001. Vliegtuigen boren zich onder meer in de Twin Towers van New York. Het symbool van het kapitalisme stort in. De dader? De beschuldigende vingers wijzen vrijwel direct naar Osama bin Laden en naar het regime dat hem onderdak geeft: de taliban in Afghanistan.
Opeens weet de hele wereld van de taliban. Het land wordt opnieuw het strijdtoneel tussen de twee belangrijkste tegenpolen van dat moment: jihadisten en Amerikanen. De laatsten aarzelen niet lang en vallen met het meest moderne materieel Afghanistan binnen.
Het talibanregime wordt tegen hoge kosten verdreven, maar de binnenlandse sympathie met de beweging laat zich niet uitroeien – en dat terwijl de antipathie richting de Amerikanen gedurende de twintig jaar van actieve westerse bemoeienis met het land steeds groter wordt.
2021: Taliban 2.0
Nu, twee decennia later, zijn de taliban weer terug van nooit weggeweest. Zijn ze moderner geworden? Zijn ze ruimdenkender? Er zijn voorzichtige signalen die daar op wijzen, vooral in de inclusieve taal die woordvoerders van de taliban bezigen. De groepering is de afgelopen twintig jaar „innerlijk gegroeid”, zei een woordvoerder deze week.
Maar er zijn ook tegenvoorbeelden te geven, zoals de zoektocht naar collaborateurs en verhalen over arrestaties en martelingen. Uit dat soort praktijkvoorbeelden doemt een beeld op dat vooralsnog weinig verschilt van twintig jaar geleden. De taliban gebruiken, volgens de Afghaans-Amerikaanse Midden-Oostendeskundige dr. Ali A. Olomi, zelfs dezelfde anti-Russische tekstboeken als lang geleden. Die waren destijds gefinancierd door de VS om de Russen te lijf te gaan. De taliban hebben er één kleine maar substantiële verandering in laten aanbrengen: waar „Russen” stond, wordt nu „Amerikanen” gelezen. Het is maar een klein voorbeeld van hoe de vertrekkende Amerikanen al jaren worden aangevallen met hun eigen middelen.
En zo is de cirkel rond. Afghanistan is volgens de overlevering een begraafplaats van wereldrijken, maar dat is niet zo vreemd als die wereldrijken er hun eigen graf komen graven.