Missie Afghanistan: van meet af aan informeel, ad hoc en zonder strategie
De kosten van de Afghanistanoorlog zijn in alle opzichten duizelingwekkend. „Het klinkt hard, maar het heeft niets duurzaams opgeleverd.”
„Wat zitten we daar eigenlijk nog te doen?” Het is 2007 als de Vlaamse defensie-onderzoeker Sven Biscop die vraag te horen krijgt van een net uit Afghanistan teruggekeerde Amerikaanse generaal. Langer blijven in het land heeft volgens hem geen enkele zin. Er is geen duidelijke strategie en geen haalbaar doel.
Het is een geluid dat Biscop in die tijd zo vaak van betrokkenen hoort dat hij in 2008 in de Vlaamse krant De Standaard schrijft dat „haast niemand gelooft dat wat de NAVO samen met de andere betrokkenen nu in Afghanistan doen, een duurzaam effect heeft. (…) De taliban kunnen de NAVO niet verslaan, maar de NAVO kan ook de taliban niet verslaan.”
Dertien jaar later blijkt de analyse pijnlijk juist te zijn geweest. Biscop –naast hoogleraar internationale betrekkingen in Gent defensie-onderzoeker aan het Egmont Instituut in Brussel– zegt niet te kunnen benoemen wat twintig jaar westerse aanwezigheid duurzaam heeft uitgericht. „Natuurlijk is het mooi dat veel meisjes onderwijs hebben kunnen volgen, maar er is niets permanents verwezenlijkt. Dat klinkt hard, maar ik kan het niet anders zien.”
Het beste wat er volgens hem te zeggen valt, is dat al-Qaida een flinke slag is toegebracht. „Dat is echter al in de eerste jaren na 2001 gebeurd. Wat was ons belang daarna nog?”
Er speelde uiteraard een morele notie: de westerse troepen hadden de taliban, waaronder al-Qaida kon opereren, verdreven. Daardoor lag er een verantwoordelijkheid voor het landsbestuur. „Haalbare doelstellingen op dat gebied ontbraken echter ten enenmale”, zegt de hoogleraar. „Je kunt geen democratische staat creëren tegen de Afghanen in. Je zult moeten werken met de leiders die er zijn.”
Dat een westers democratisch model in Afghanistan niet zou functioneren, was volgens Biscop al snel duidelijk. „Een groot deel van de bevolking steunt de taliban. Wij kunnen als westerse landen mensen niet dwingen om van gedachten te veranderen. Het idee dat dit mogelijk zou zijn, leeft overigens alleen bij ons in het westen.”
Stuurloos
Westerse zelfoverschatting en gebrek aan visie. Het zijn kritiekpunten die de afgelopen dagen ook vanuit de Amerikaanse gelederen klonken in de evaluatie van de missie. In een bitter artikel in The Atlantic hekelde de Amerikaanse oud-kolonel en Afghanistanveteraan Mike Jason vorig week de provisorische training van het Afghaanse leger. Hij schrijft dat de Amerikaanse militaire trainingen „vanaf het allereerste begin (…) informeel, ad hoc en zonder strategie” waren.
Het zou nooit veranderen. Jason constateert daarom dat „we geen twintig jaar lange oorlog in Afghanistan uitvochten, maar twintig onsamenhangende oorlogen van elk een jaar, zonder enig idee van richting.” Ja, de Amerikanen boden Afghaanse militairen trainingen op schietbanen en ontruimingsoefeningen, maar van werkelijke opbouw van de strijdkrachten als sterke instituties was volgens hem geen sprake. Diepliggende problemen als corruptie, drugsgebruik en tekortschietende logistiek bleven onaangeroerd.
„Het is tijd de feiten onder ogen te zien”, schreef de Amerikaanse oud-ambassadeur in Kabul, Michael Kinley (van 2014-2016), begin deze week in Foreign Affairs. „Een beslissing om de terugtrekking van Amerikaanse strijdkrachten met een jaar of twee uit te stellen, zou uiteindelijk geen verschil hebben gemaakt in de ondraaglijk treurige consequenties ervan in Afghanistan.” Dat is volgens hem het resultaat van „twee decennia van misrekeningen en falende politiek” onder de verschillende Amerikaanse regimes sinds 2001.
Kinley beschrijft hoe de Verenigde Staten keer op keer hun hand overspeelden in pogingen politieke invloed in Afghanistan uit te oefenen. Ook noteert hij hoe Amerika de slagkracht van het Afghaanse leger systematisch overschatte. Berichten over fraude, mismanagement en verspilling binnen het leger leidden niet tot effectieve maatregelen.
Het gevolg was dat Afghaanse soldaten soms maandenlang geen soldij kregen noch de juiste wapens om zichzelf te verdedigen. Toen de taliban de laatste weken oprukten, lieten hun commandanten en politieke leiders hen bovendien in de steek. „Deze context helpt te begrijpen waarom (het leger) de afgelopen dagen niet vocht”, aldus Kinley.
Goede dingen
Jorrit Kamminga, schrijver van het binnenkort te verschijnen boek ”Je wordt bedankt Bin Laden: twintig jaar Nederland in Afghanistan”, deelt de analyse dat de westerse aanwezigheid weinig duurzame resultaten heeft opgeleverd. Toch zou hij niet zonder meer willen zeggen dat alle Nederlandse inzet zinloos is geweest.
De vraag of „alles voor niets” is geweest, deugt volgens hem al niet. Die suggereert immers dat er sprake was van één missie. „Nederland heeft echter op meerdere plekken in Afghanistan gewerkt, op militair en civiel gebied. Dat kun je niet allemaal over één kam scheren”, zegt hij telefonisch vanuit zijn woonplaats Valencia in Spanje.
Kamminga stelt dat de Nederlanders „heel goede dingen” hebben gedaan, zoals het opzetten van kleinschalige ontwikkelingsprojecten en de Nederlandse training van Afghaanse veiligheidstroepen. „Het grotere doel, namelijk het bereiken van politieke stabiliteit, is echter niet bereikt. De goede bijdragen vallen daardoor helaas weg in het algehele plaatje.”
De onderzoeker, die verbonden is aan het instituut voor internationale betrekkingen Clingendael in Den Haag en zes jaar in Afghanistan voor Oxfam Novib werkte, stelt dat gesprekken met de taliban te lang uit de weg zijn gegaan. „Het westerse staatsopbouwproject is mislukt omdat het onrealistisch was. We wilden een soort Zweden in Afghanistan creëren. Cultuur is echter niet maakbaar. Wie in Afghanistan naar een oplossing zoekt, kan niet om de taliban heen.”
De korte duur van missies en onduidelijke mandaten hielpen volgens Kamminga niet mee om een duurzamer resultaat te kunnen bereiken. „Waarom zijn we onze politietrainingsmissies bijvoorbeeld in Kunduz gaan geven en niet in Uruzgan, waar we van 2006 tot 2010 werkten? Dan hadden we op de bereikte resultaten kunnen voortbouwen.”
De Nederlandse aanpak in Uruzgan en Kunduz, de zogenaamde 3D-benadering (”defence, diplomacy, development”), noemt Kamminga „als model ideaal.” „Je moet het alleen veel langer dan vier jaar ergens toepassen. Tegelijk is de vraag: wanneer is het genoeg? Na tien jaar? Hoelang moet je ergens blijven? Het gevaar is dat je te veel afhankelijkheid creëert, zowel van onze training als van onze financiën. Dat maakt een politieke oplossing noodzakelijk.”
Toekomst
Het feit dat ontwikkelingswerk onderdeel was van de Nederlandse inzet stuitte op het bezwaar dat militairen zich niet bezig zouden moeten houden met humanitair werk. Dat zou daardoor gemilitariseerd worden.
Zo zwart-wit ligt het voor Kamminga niet. „In het zuiden van Afghanistan ontmoette ik in 2006 eens Canadese soldaten die gewonde vluchtelingen naar een legerarts brachten. Ze waren daar als enige mogelijke hulpverleners ter plekke. De legerleiding dwarsboomde hun acties toen vanuit de overweging dat humanitair en militair werk gescheiden moeten blijven. Het is dus geen simpel verhaal. Ik snap de risico’s, maar geloof dat samenwerking soms heel vruchtbaar kan zijn. Ontwikkelingswerkers zijn soms blind voor de mogelijkheden die militaire presentie biedt, ook op humanitair vlak. Denk aan het logistieke werk.”
Kamminga hoopt dat de Nederlandse bijdragen op langere termijn vruchten zal afwerpen. „Er is geïnvesteerd in mensen en kennis. Ik heb de hoop dat dit weer boven komt als de politieke situatie daar rijp voor is.” Hij maakt zich intussen geen illusies over de welwillendheid van de taliban. „Ik geloof niet dat we nu van doen hebben met een gematigde versie van de beweging.”
Wat de Gentse hoogleraar Biscop betreft is het al mooi als er enige vorm van stabiliteit komt in Afghanistan. „We moeten het idee opgeven dat we er nog veel invloed hebben. Het is bijzonder treurig voor de mensen in Afghanistan die de afgelopen decennia profiteerden van meer openheid, maar we zullen moeten accepteren dat Afghanistan dit pad inslaat.”
Wat Biscop betreft kunnen westerse landen het beste diplomatieke betrekkingen aanknopen met het talibanregime. „Dat is heel Realpolitik. Maar een diplomatieke relatie aangaan betekent nog geen goedkeuring. Het houdt in dat je met de machthebbers in een land het gesprek aangaat. De rode lijn moet zijn dat je medeplichtig wordt aan mensenrechtenschendingen.”
Voor een stevige opmars van al-Qaida in Afghanistan is Biscop niet zo bang. „Aan de aanwezigheid van al-Qaida hebben de taliban de westerse interventie te danken. Een herhaling daarvan zullen ze liever willen vermijden, schat ik in.”